Voor de gecosolideerde versie van de wet geldig op dit moment (dagelijkse update)
klik hier
Hierna de versie van de wet zoals medegedeeld op 17/05/2019:
TITEL 1. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Dit Wetboek regelt de minnelijke en gedwongen invordering van de fiscale schuldvorderingen zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, 7° en de niet-fiscale schuldvorderingen zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, 8°, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Dit Wetboek regelt evenwel niet de invordering van:
1° elke som waarvan de inning en de invordering zijn verzekerd met toepassing van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, behoudens voor wat betreft de bepalingen van dit Wetboek die uitdrukkelijk van toepassing worden verklaard door voormelde wet van 21 februari 2003;
2° elke strafrechtelijke veroordeling tot een geldboete, tot een verbeurdverklaring van een geldsom die het ontstaan van een op het vermogen van de veroordeelde invorderbare schuldvordering bevat, tot de gerechtskosten of tot een bijdrage, evenals elke andere verplichting tot het betalen van een geldsom in strafzaken, behoudens voor wat betreft de bepalingen van dit Wetboek die uitdrukkelijk van toepassing zijn verklaard door het Strafwetboek, door het Wetboek van Strafvordering of door het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vastgesteld door het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
Dit Wetboek doet geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen opgenomen in de fiscale wetten, in de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen of in het gemeen recht die in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit Wetboek, in het bijzonder het recht van de Staat om het herstel van schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.
In afwijking van het derde lid zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, Boek III, Titel III, Hoofdstuk V, Afdeling IV met betrekking tot de schuldvergelijking, niet van toepassing.
HOOFDSTUK 2. - Definities, modaliteiten en voorwaarden voor de verzending en kennisgeving van documenten
Art. 2. § 1. In de zin van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:
1° "ontvanger": de rekenplichtige van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, belast met de invordering van de schuldvorderingen bedoeld onder 7° en 8°, en verantwoordelijk ten overstaan van het Rekenhof;
2° "ambtenaren belast met de invordering": de personeelsleden van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen;
3° "persoon":
a) een natuurlijke persoon;
b) een rechtspersoon;
c) een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een fiduciaire, vereniging zonder rechtspersoonlijkheid of om het even welke andere groepering of organisatie;
4° "echtgenoot": een gehuwd persoon of een wettelijk samenwonende;
5° "schuldenaar":
a) de persoon op wiens naam de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen zijn opgenomen in het kohier of in het innings- en invorderingsregister, of tegen wie de rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen werd uitgesproken;
b) de werkelijke schuldenaar van de onroerende voorheffing in het geval bedoeld in artikel 11, tweede lid;
6° "medeschuldenaar": onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 11, tweede lid, de persoon die niet in het kohier of in het innings- en invorderingsregister is opgenomen en in de mate dat deze gehouden is tot de betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen op grond van dit Wetboek, de fiscale wetten, de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen of het gemeen recht;
7° "fiscale schuldvorderingen":
a) de volgende belastingen, voorheffingen, taksen en rechten:
i. de inkomstenbelastingen bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hierin begrepen de opcentiemen bedoeld in artikel 463bis van hetzelfde Wetboek alsook de aanvullende belastingen bedoeld in artikel 465 van hetzelfde Wetboek;
ii. de voorheffingen bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hierin begrepen de opcentiemen bedoeld in artikel 464/1 van hetzelfde Wetboek;
iii. de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, hierin begrepen de opdeciemen bedoeld in artikel 42 van hetzelfde Wetboek;
iv. de belasting over de toegevoegde waarde ingevoerd door het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
v. de taksen bedoeld in Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen;
vi. het rolrecht bedoeld in Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling I van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
b) de verhogingen, administratieve en fiscale geldboeten en bijbehoren met betrekking tot de belastingen, voorheffingen, taksen en rechten bedoeld onder a), evenals de bijbehoren met betrekking tot deze verhogingen, administratieve en fiscale geldboeten: deze begrippen moeten gelezen worden in de zin van de desbetreffende wetboeken. Onder het begrip "bijbehoren" wordt verstaan de nalatigheidsinteresten, de kosten van tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek en de kosten van de schattingsprocedure bedoeld in artikel 59, § 2 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
8° "niet-fiscale schuldvorderingen":
a) elke som van niet-fiscale aard verschuldigd aan de Staat of aan Staatsinstellingen in hoofdsom en bijbehoren, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen;
b) elke som van niet-fiscale aard verschuldigd aan de Gemeenschappen, de Gewesten, evenals aan de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen, in hoofdsom en bijbehoren, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in toepassing van de wet van 18 december 1986;
c) elke som, in hoofdsom en bijbehoren, waarvan de inning en de invordering wordt verzekerd in toepassing van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën.
Onder het begrip "bijbehoren" bedoeld in a), b) en c), begrijpt men de nalatigheidsinteresten en de kosten van tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek; alsook de werkingskosten bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën.
9° "fiscale wetten": de fiscale wetboeken met uitzondering van dit Wetboek, de wetten, decreten en ordonnanties die fiscale bepalingen bevatten, alsook de bepalingen genomen in uitvoering van deze Wetboeken, wetten, decreten en ordonnanties;
10° "wet van 18 december 1986": de wet van 18 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen tot invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor rekening van de Gemeenschappen, de Gewesten en de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen;
11° "administratief beroep": het voorafgaand administratief beroep georganiseerd door of krachtens de fiscale wetten, in de zin van de artikelen 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek;
12° "identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid": identificatienummer van het register toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 2. Wanneer dit Wetboek er nog niet in voorziet, stelt de Koning de modaliteiten en voorwaarden voor de verzending en kennisgeving van de documenten bedoeld in dit Wetboek vast.
HOOFDSTUK 3. - De ontvanger en de vertegenwoordiging van de Belgische Staat
Art. 3. De ontvanger is belast met de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Art. 4. Onverminderd de bevoegdheden die hem door dit Wetboek, de fiscale wetten, de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen of andere specifieke wettelijke bepalingen worden toegekend, stelt de ontvanger eveneens de rechtsvorderingen in die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen namens de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën of namens de schuldeiser voor wiens rekening hij optreedt.
Art. 5. In procedures waarin een ontvanger of een adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen optreedt, kan de verschijning in persoon namens de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën of namens de schuldeiser voor wiens rekening de ontvanger of de adviseur-generaal optreedt, worden gedaan door de betrokken ontvanger of adviseur-generaal of door elke andere daartoe aangestelde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Bovendien kunnen in collectieve insolventieprocedures waarin een ontvanger of de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, betrokken is, de handelingen en de formaliteiten die inherent zijn aan de collectieve insolventieprocedure namens de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën of namens de schuldeiser voor wiens rekening de ontvanger de invordering verzekert, door de betrokken ontvanger of door elke andere daartoe aangestelde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën uitgevoerd worden.
HOOFDSTUK 4. - De uitvoerbare titels en hun uitvoerbare kracht
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6. § 1. Onverminderd het nemen van bewarende of waarborgmaatregelen, overeenkomstig dit Wetboek, de fiscale wetten, de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen of het gemeen recht, wordt de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen vervolgd op grond van een uitvoerbaar verklaard kohier of innings- en invorderingsregister of op grond van een rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen.
§ 2. Ingeval de kohier of innings- en invorderingsregister bedoeld in de eerste paragraaf op elektronische wijze worden opgemaakt, wordt de oorsprong en de integriteit van de inhoud van dit kohier of deze innings- en invorderingsregisters verzekerd door middel van geschikte beveiligingstechnieken.
§ 3. De Federale Overheidsdienst Financiën vertegenwoordigd door de Voorzitter van het Directiecomité is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/ EG en in overeenstemming met de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten, voor de verwerkingen van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van dit Wetboek.
§ 4. De verwerkingsverantwoordelijken publiceert op de website van de Federale Overheidienst Financiën de informatie die de personen van wie de gegevens worden verwerkt nodig hebben om hun rechten bepaald in de artikelen 15 tot 22 van de Algemene Verordening 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoongegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.
§ 5. Onverminderd de noodzakelijke bewaring voor de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, worden de innings- en invorderingsregisters en kohieren niet langer bewaard dan noodzakelijknodig voor de doeleinden waarvoor zij worden opgesteld of gehouden met een maximale bewaartermijn die verstrijkt op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de verjaring plaatsvindt van alle handelingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in paragraaf 3 behoren en, in voorkomend geval, waarin de volledige betaling van alle ermee verbonden bedragen, evenals de definitieve beëindiging van de ermee verbonden procedures en administratieve en gerechtelijke beroepen, is geschied.
Art. 7. Het kohier en het innings- en invorderingsregister zijn ook uitvoerbaar tegen de medeschuldenaars.
Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen inzake inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 8. De inkomstenbelasting of voorheffing ingekohierd op naam van meerdere personen kan slechts ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun eigen inkomsten.
Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de inkomstenbelasting of voorheffing te hunnen laste kan worden ingevorderd op grond van dit Wetboek, de fiscale wetten of het gemeen recht.
Art. 9. De invordering van een inkomstenbelasting gevestigd overeenkomstig artikel 126, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 op de inkomsten van een feitelijk gescheiden echtgenoot mag slechts worden vervolgd ten laste van de andere echtgenoot op voorwaarde dat:
1° aan de echtgenoot op wiens inkomsten de belasting is gevestigd een aanmaning tot betaling bedoeld in artikel 13, § 1, werd verzonden;
2° aan de andere echtgenoot een aanmaning tot betaling bedoeld in artikel 13, § 2, werd verzonden binnen een termijn die aanvangt de vijftiende werkdag volgend op die van de verzending van de aanmaning tot betaling aan de echtgenoot op wiens inkomsten de belasting is gevestigd en die verstrijkt op het einde van de vierde maand van deze verzending.
Geen enkele aanmaning tot betaling mag worden toegezonden aan de andere echtgenoot op wiens inkomen de belasting is gevestigd zolang hij de verplichtingen van het afbetalingsplan dat hem, in voorkomend geval, werd toegekend, naleeft.
Art. 10. § 1. De inkomstenbelasting of het gedeelte van de inkomstenbelasting in verband met het belastbare inkomen van één van de echtgenoten en de op naam van één van hen beiden ingekohierde voorheffing of met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen mogen, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst waarin de modaliteiten van de wettelijke samenwoning worden geregeld, op de eigen en gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten worden ingevorderd.
De inkomstenbelasting of het gedeelte van de inkomstenbelasting in verband met het belastbare inkomen van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen ingekohierd op naam van één van hen, mogen evenwel niet op de eigen goederen van de andere echtgenoot worden ingevorderd wanneer deze laatste aantoont:
1° dat hij ze bezat vóór het huwelijk of vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning;
2° of dat zij voortkomen van een erfenis of van een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot;
3° of dat hij ze heeft verkregen door middel van fondsen die voortkomen van de realisatie van dergelijke goederen;
4° of dat het gaat om inkomsten die hem krachtens het burgerlijk recht eigen zijn of om goederen die hij met zulke inkomsten heeft verworven.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan, in geval van feitelijke scheiding van de echtgenoten, de inkomstenbelasting op de vanaf het tweede kalenderjaar na de feitelijke scheiding verworven inkomsten van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen die vanaf hetzelfde kalenderjaar op naam van één van hen wordt ingekohierd, niet meer worden ingevorderd op de inkomsten van de andere echtgenoot of op de goederen die deze met deze inkomsten heeft verworven.
§ 3. Na de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van de wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de inkomstenbelastingen en de voorheffingen die betrekking hebben op de inkomsten die de echtgenoten vóór die ontbinding of beëindiging hebben verkregen alsook de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in verband met de periode vóór die ontbinding of beëindiging, worden ingevorderd op de goederen van de beide echtgenoten, op de wijze omschreven in paragrafen 1 en 2.
§ 4. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de inkomstenbelastingen, de voorheffingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in verband met de periode vóór het huwelijk en vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning.
Art. 11. Zolang de overgang van een eigendom niet in de stukken van het kadaster is overgeschreven, zijn de vroegere houder van het recht op de belastbare goederen of zijn erfgenamen, tenzij zij bewijzen dat het recht op een andere houder is overgegaan en dat zij de volledige identiteit en adres van de nieuwe houder laten kennen, aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, behoudens hun verhaal op de nieuwe houder van het recht.
Ingeval van overlegging van het in het eerste lid bedoelde bewijsstuk of van de vaststelling van de overgang van de eigendom door een ambtenaar belast met de invordering, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vroegere houder van het recht, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de voorheffing. Deze schuldenaar ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling werd uitgereikt en hij de hoedanigheid van schuldenaar in de zin van dit Wetboek heeft verkregen.
Onder "overgang van eigendom" wordt verstaan elke verandering die een eigendom ondergaat, ofwel omdat hij van eigenaar verandert, ofwel omdat het goed bezwaard wordt met een recht van erfpacht, vruchtgebruik, opstal, gebruik of bewoning, of omdat één van deze rechten komt uit te doven.
Onder "houder van het recht" wordt verstaan degene die het zakelijk recht uitoefent krachtens hetwelk de onroerende voorheffing verschuldigd is.
Art. 12. De administratie of instelling belast met het beheer van een goed van de Staat, een Gemeenschap of een Gewest is verantwoordelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing die op dat goed betrekking heeft.
TITEL 2. - De minnelijke invordering
HOOFDSTUK 1. - De aanmaning tot betaling
Art. 13. § 1. Wanneer de invordering van een fiscale of niet-fiscale schuldvordering wordt vervolgd lastens een schuldenaar, wordt een aanmaning tot betaling, waarin de gegevens van de schuldvordering volledig en ondubbelzinnig zijn opgenomen, bij gewone zending aan de schuldenaar verzonden. De aanmaning tot betaling heeft uitwerking vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van haar verzending. Deze aanmaning mag niet verzonden worden dan na het verstrijken van een termijn van tien dagen, te rekenen van de eerste dag na het verstrijken van de wettelijke betaaltermijn van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering.
Wanneer de schuldenaar geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze aanmaning tot betaling aan de procureur des Konings te Brussel verzonden.
§ 2. Wanneer de invordering van een fiscale of niet-fiscale schuldvordering wordt vervolgd lastens een medeschuldenaar, wordt een aanmaning tot betaling, waarin een exemplaar van het aanslagbiljet of een afschrift van het innings- en invorderingsbericht, de wettelijke of reglementaire oorzaken en het bedrag van zijn schuld worden opgenomen, bij gewone zending aan de medeschuldenaar verzonden. De aanmaning tot betaling heeft uitwerking vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van haar verzending. Deze aanmaning mag niet verzonden worden dan na het verstrijken van een termijn van tien dagen, te rekenen van de eerste dag na het verstrijken van de wettelijke betaaltermijn van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering.
Wanneer de medeschuldenaar geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze aanmaning tot betaling aan de procureur des Konings te Brussel verzonden.
Inzake de inkomstenbelastingen, de voorheffingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, doet de verzending van het exemplaar van het aanslagbiljet overeenkomstig het eerste lid ten voordele van de medeschuldenaar, te rekenen vanaf de datum waarop deze verzending uitwerking heeft, de bezwaartermijn bedoeld in de artikelen 371 en 373 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 lopen.
§ 3. De fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen kunnen slechts worden ingevorderd door een eerste middel tot tenuitvoerlegging na het verstrijken van de termijn van een maand te rekenen vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling bedoeld in paragraaf 1 of in paragraaf 2, volgens dewelke de invordering wordt vervolgd ten laste van een schuldenaar of een medeschuldenaar, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang zijn, in welk geval zij mogen worden ingevorderd middels een middel tot tenuitvoerlegging te rekenen vanaf deze uitwerkingsdatum.
Maken een middel tot tenuitvoerlegging uit in de zin van dit artikel, de middelen tot tenuitvoerlegging bedoeld in het deel V, titel III, van het Gerechtelijk Wetboek alsook het uitvoerend beslag onder derden bedoeld in artikel 21.
§ 4. Behalve indien dit Wetboek anders bepaalt, doet dit artikel geen afbreuk aan het nemen van bewarende of waarborgmaatregelen overeenkomstig dit Wetboek, de fiscale wetten, de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen of het gemeen recht, noch aan het nemen van invorderingsmaatregelen bedoeld in dit Wetboek die geen middelen tot tenuitvoerlegging uitmaken, noch aan de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004.
In afwijking van het eerste lid, mag het nemen van invorderingsmaatregelen bedoeld in dit Wetboek die geen middelen tot tenuitvoerlegging uitmaken evenals de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, met uitzondering van de aanwending ten bewarende titel bedoeld in paragraaf 4, tweede lid van dit artikel 334, ten aanzien van een medeschuldenaar, slechts plaatsvinden vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling die hem werd verzonden overeenkomstig paragraaf 2.
Art. 14. De aanmaning tot betaling bedoeld in artikel 13 geldt als ingebrekestelling. Zij doet, vanaf haar uitwerkingsdatum, een nalatigheidsinterest berekend tegen de wettelijke rentevoet in fiscale zaken lopen wanneer de nalatigheidsinteresten niet eerder lopen.
De nalatigheidsinterest verschuldigd overeenkomstig het eerste lid wordt berekend per kalendermaand voor elke fiscale en niet-fiscale schuldvordering op het resterende verschuldigd bedrag in hoofdsom, verhogingen, administratieve en fiscale geldboeten, afgerond op het dichtstbijzijnde lagere veelvoud van 10 euro. De maand van de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling wordt niet gerekend, maar de maand in de loop waarvan de betaling gebeurt wordt gerekend voor een volledige maand. De interest van een maand wordt niet aangerekend wanneer hij geen 5 euro bedraagt.
HOOFDSTUK 2. - De betalingen
Art. 15. § 1. Behoudens indien de fiscale wetten of de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen anders bepalen, gebeurt de betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen op een van de volgende manieren:
1° door storting of overschrijving op de financiële rekening "Inning en Invordering" van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen;
2° via elk door de minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend elektronisch betaalmiddel, teneinde de financiële rekening bedoeld onder 1° rechtstreeks of onrechtstreeks te crediteren;
3° in handen van de gerechtsdeurwaarder, wanneer de betaling in opdracht van de ontvanger wordt opgevolgd door deze gerechtsdeurwaarder.
De Koning kan andere betalingswijzen toestaan.
De financiële rekening "Inning en Invordering" bedoeld in het eerste lid wordt door de Koning bepaald.
§ 2. Bij de betaling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, wordt er gebruik gemaakt van de mededeling bepaald door de Federale Overheidsdienst Financiën.
Art. 16. Gelden als bewijs van betaling:
- voor stortingen, de door de naamloze vennootschap van publiek recht bpost gedateerde ontvangstbewijzen;
- voor overschrijvingen en betalingen via eender welk door de minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend elektronisch betaalmiddel, de rekeninguittreksels en de bijbehorende stukken.
Art. 17. De betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen heeft uitwerking:
- voor stortingen en voor overschrijvingen, op de valutadatum van de creditering op de financiële rekening "Inning en Invordering" bedoeld in artikel 15;
- voor betalingen via eender welk door de minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend elektronisch betaalmiddel, op de dag zelf van de verrichting;
- voor in artikel 15, § 1, eerste lid, 3°, bedoelde betalingen, op de datum van de afgifte van de fondsen in handen van de gerechtsdeurwaarder.
De Koning bepaalt de datum waarop de betaling uitwerking heeft als Hij krachtens artikel 15, § 1, tweede lid, een andere betalingswijze toelaat.
Art. 18. § 1. In afwijking van de aanrekeningsregels die bepaald zijn in de fiscale wetten, kan een persoon, wanneer hij verschillende sommen verschuldigd is uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de betaling moet gebeuren op de financiële rekening "Inning en Invordering" bedoeld in artikel 15, aangeven welke hij wil aanzuiveren ofwel bij elke betaling die hij verricht via het elektronisch platform dat de Federale Overheidsdienst Financiën hem ter beschikking stelt, ofwel wanneer hij het voorafgaand aan zijn betaling aanvraagt bij de daartoe door de Koning aangewezen dienst.
Voor elk verschuldigd bedrag uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarvan deze persoon aangegeven heeft dat hij het wenst aan te zuiveren overeenkomstig het eerste lid, gebeurt de aanrekening, niettegenstaande elke andersluidende aanduiding van deze persoon en onverminderd de toepassing van artikel 23 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, in de onderstaande volgorde:
1° op de kosten van alle aard gemaakt door de Federale Overheidsdienst Financiën;
2° op de nalatigheidsinteresten;
3° op de verhogingen en de fiscale of administratieve geldboeten;
4° op de nog verschuldigde fiscale of niet-fiscale schuldvordering in hoofdsom.
§ 2. Bij ontstentenis van dergelijke aanduiding worden de betalingen, onder gelijk welke titel, die uitgevoerd worden op de financiële rekening bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en die op naam van deze persoon geregistreerd worden, aangerekend volgens de keuze van de bevoegde ambtenaar, onder voorbehoud:
a) dat, onverminderd de toepassing van artikel 23, 1° en 2°, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, de betalingen bij voorrang aangerekend worden op de kosten van alle aard gemaakt door de Federale Overheidsdienst Financiën, ongeacht de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarop ze betrekking hebben;
b) dat, onverminderd de toepassing van a) en van artikel 23, 3° tot 6°, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, de aanrekening, voor wat betreft elk van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die de bevoegde ambtenaar wil aanzuiveren, in de volgende volgorde gebeurt: eerst op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de verhogingen en de fiscale of administratieve geldboeten, en ten slotte op de nog verschuldigde fiscale of niet-fiscale schuldvordering in hoofdsom.
TITEL 3. - De gedwongen invordering
HOOFDSTUK 1. - De vervolgingen
Art. 19. § 1. De tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar verklaard kohier of innings- en invorderingsregister of van een rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, Deel V, Titel III met betrekking tot de gedwongen tenuitvoerlegging. Titel III met betrekking tot de gedwongen tenuitvoerlegging, behalve indien dit Wetboek, de fiscale wetten en de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet fiscale schuldvorderingen anders bepalen.
De overhandiging door de ontvanger aan de gerechtsdeurwaarder van een uittreksel uit het kohier met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dit kohier, van een afschrift van het innings- en invorderingsbericht of van de uitgifte van de rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 1393 van het Gerechtelijk Wetboek, geldt als volmacht voor alle tenuitvoerleggingen.
Wanneer op verzoek van de ontvanger, de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling betekent op basis van een uitvoerbaar verklaard kohier of innings- en invorderingsregister, bevat het bevel bovenaan een kohieruittreksel met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dat kohier of een afschrift van het innings- en invorderingsbericht.
§ 2. Inzake de belasting over de toegevoegde waarde, de diverse taksen, de rolrechten en de niet-fiscale schuldvorderingen, kan de tenuitvoerlegging van het innings- en invorderingsregister slechts worden gestuit door een rechtsvordering.
Inzake niet-fiscale schuldvorderingen, wordt de rechtsvordering, bij ontstentenis van andere bevoegdheidsbepalingen, ingeleid voor de rechtbank van eerste aanleg.
Inzake inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, kan de tenuitvoerlegging van het kohier, ingeval van een administratief bezwaar of een rechtsvordering, slechts plaatsvinden inzoverre als bepaald in artikel 61.
Art. 20. De kosten van de in dit Wetboek voorgeschreven aangetekende zendingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar verklaard kohier, een innings- en invorderingsregister of een rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen zijn op grond van artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek ten laste van de schuldenaar of de medeschuldenaar.
Art. 21. § 1. De ontvanger kan, bij aangetekende zending, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan de schuldenaar of de medeschuldenaar verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het geheel of een deel van het bedrag van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen dat door de schuldenaar verschuldigd is of tot betaling van hetgeen waartoe de medeschuldenaar gehouden is.
Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.
§ 2. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat hiervoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën wordt gesloten, kan de ontvanger het in paragraaf 1 bedoelde beslag onder derden leggen op elektronische wijze.
Dit akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk bij aangetekende zending heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de ontvangst van de kennisgeving ervan door de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën.
In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, heeft het beslag onder derden uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene.
Wanneer eenzelfde beslag onder derden achtereenvolgens wordt gelegd volgens de procedures voorzien respectievelijk in het eerste lid en in § 1, eerste lid, zal het beslag gelegd overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, slechts primeren indien de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde zoals bepaald in § 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene zoals bepaald in het derde lid, voorafgaat.
De informatie opgenomen in de kennisgeving van het beslag, bedoeld in deze paragraaf en in paragraaf 1 is dezelfde, ongeacht of ze wordt meegedeeld op elektronische wijze of door een aangetekende zending.
In geval van verzending op elektronische wijze, worden de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de kennisgeving van het beslag verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken.
Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, wordt een digitaal certificaat gebruikt.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitaal certificaat wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures laten toe dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending kan worden vastgesteld.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen schuldenaar of de beslagen medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, wanneer het een natuurlijke persoon betreft, ofwel door het identificatienummer van de Kruispuntbank van Ondernemingen wanneer het een rechtspersoon betreft.
§ 3. Het beslag onder derden wordt eveneens bij aangetekende zending aan de schuldenaar of de medeschuldenaar aangezegd. Indien de schuldenaar of de medeschuldenaar geen gekende woonplaats heeft, geschiedt de aanzegging van het beslag bij aangetekende zending aan de procureur des Konings te Brussel.
De schuldenaar of medeschuldenaar kan tegen het beslag onder derden bij aangetekende zending verzet aantekenen bij de ontvanger binnen de vijftien dagen te rekenen vanaf de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag. De schuldenaar of medeschuldenaar licht binnen dezelfde termijn bij aangetekende zending de derde-beslagene in.
Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste bedoeld in artikel 1409ter, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 4. Het in paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de ontvanger, van een bericht van beslag zoals voorzien in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 5. Onder voorbehoud van het bepaalde in paragrafen 1, 2 en 3, zijn op dit beslag onder derden de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat:
1° de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag eveneens op elektronische wijze aan de ontvanger kan doen wanneer het beslag onder derden volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, werd gelegd; in dit geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag de datum van ontvangstmelding die door de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën wordt meegedeeld;
2° de derde-beslagene er overeenkomstig artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek toe gehouden is op overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag, afgifte te doen van het in § 3, eerste lid bedoelde beslag. Wanneer het beslag onder derden wordt gelegd volgens de in § 2, eerste lid, bepaalde procedure, wordt de overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag geacht vervuld te zijn door de mededeling aan de derde-beslagene, op elektronische wijze, van de datum van afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag;
3° de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de ontvanger.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen schuldenaar of de beslagen medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, wanneer het een natuurlijke persoon betreft, ofwel door het identificatienummer van de Kruispuntbank van Ondernemingen wanneer het een rechtspersoon betreft.
§ 6. De schuldenaar of medeschuldenaar wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen.
§ 7. Het uitvoerend beslag onder derden geschiedt door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt:
1° dat de schuldenaar of medeschuldenaar zich verzet tegen het in de paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden;
2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de schuldenaar of medeschuldenaar betwist;
3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden vóór het in paragrafen 1 en 2, bedoelde beslag onder derden gedaan door andere schuldeisers;
4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt.
In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig paragrafen 1 en 2 gelegde beslag onder derden zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na:
1° ofwel de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van het verzet van de schuldenaar of de medeschuldenaar als bepaald in paragraaf 3, tweede lid, of van de verklaring als bedoeld in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° ofwel de ontvangstmelding van deze verklaring wanneer zij werd verzonden op elektronische wijze als voorzien in § 5, eerste lid, 1°.
Art. 22. De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing die, zelfs gedeeltelijk, maatregelen betreffen die ertoe strekken de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te verwezenlijken of te waarborgen.
HOOFDSTUK 2. - De verjaring
Afdeling 1. - De verjaringstermijnen
Art. 23. § 1. De inkomstenbelastingen, de voorheffingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, evenals de verhogingen en de administratieve geldboeten met betrekking tot deze belastingen en voorheffingen, verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier waarin ze zijn opgenomen overeenkomstig de fiscale wetten.
§ 2. De verjaring van de vordering tot invordering van de belasting over de toegevoegde waarde, de nalatigheidsinteresten en de administratieve geldboeten wordt geregeld door de bepalingen van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Voor zover de verjaring bedoeld in het eerste lid nog niet verkregen is, verjaren de belasting over de toegevoegde waarde, de nalatigheidsinteresten en de administratieve geldboeten opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waarin ze zijn opgenomen overeenkomstig de fiscale wetten.
§ 3. De verjaring van de vordering tot invordering van de diverse taksen, de nalatigheidsinteresten en de fiscale geldboeten wordt geregeld door de bepalingen van het Wetboek van diverse rechten en taksen.
Voor zover de verjaring bedoeld in het eerste lid nog niet verkregen is, verjaren de taks, de nalatigheidsinteresten en de fiscale geldboeten opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waarin ze zijn opgenomen overeenkomstig de fiscale wetten.
§ 4. De verjaring van de vordering tot invordering van het rolrecht, de nalatigheidsinteresten en de administratieve geldboeten wordt geregeld door de bepalingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, of de uitvoeringsbesluiten ervan.
Voor zover de verjaring bedoeld in het eerste lid nog niet verkregen is, verjaren het rolrecht, de nalatigheidsinteresten en de administratieve geldboeten opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waarin ze zijn opgenomen overeenkomstig de fiscale wetten.
§ 5. Onder voorbehoud van de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen, wordt de verjaring van deze schuldvorderingen geregeld door de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XX, hoofdstuk V.
Voor zover de verjaring bedoeld in het eerste lid nog niet verkregen is, verjaren de niet-fiscale schuldvorderingen opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waarin ze zijn opgenomen overeenkomstig de wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot deze schuldvorderingen.
Afdeling 2. - De stuiting en schorsing van de verjaring
Art. 24. De verjaring bedoeld in artikel 23, § 1, § 2, tweede lid, § 3, tweede lid, § 4, tweede lid en § 5, tweede lid, evenals de verjaring van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waartoe een rechterlijke beslissing de schuldenaar tot betaling veroordeelt, wordt gestuit:
1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, met uitsluiting van artikel 2244, § 2;
2° door afstand van de op de verjaring verlopen termijn;
3° door de verzending bij aangetekende zending van een aanmaning tot betaling, waarin de gegevens van de schuldvordering volledig en ondubbelzinnig zijn opgenomen. De afgifte van het stuk bij de aanbieder van de universele postdienst geldt als kennisgeving vanaf de derde daarop volgende werkdag. Wanneer de schuldenaar of de medeschuldenaar geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze aanmaning tot betaling bij aangetekende zending aan de procureur des Konings te Brussel verzonden.
In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, door verloop van vijf jaren na de laatste stuitingsdaad waardoor de vorige verjaring is gestuit.
Art. 25. § 1. De inleidende akte van een rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de vestiging, de inning of de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze schuldvorderingen, door elke medeschuldenaar, alsook door iedere andere persoon die een verkregen en dadelijk belang heeft om in rechte te treden, schorst de verjaring bedoeld in de artikelen 23, § 1, § 2, tweede lid, § 3, tweede lid, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, alsook de verjaring van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waartoe een rechterlijke beslissing de schuldenaar tot betaling veroordeelt.
De schorsing eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 2. Het verzoek waarbij het administratief beroep wordt ingeleid, schorst eveneens de verjaring.
De schorsing eindigt:
1° wanneer de schuldenaar of de medeschuldenaar een rechtsvordering heeft ingesteld, op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;
2° in de andere gevallen, na verloop van de termijn die voor de schuldenaar of de medeschuldenaar openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing.
§ 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, 207 en 207bis van het Wetboek diverse rechten en taksen en 85 tot 88 van dit Wetboek, schorst de verjaring van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
De schorsing neemt aanvang vanaf het ogenblik dat de strafvordering wordt ingesteld en eindigt wanneer de strafvervolging wordt stopgezet, de strafvordering uitdooft of wanneer het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK 3. - De rechten en voorrechten van de Schatkist
Afdeling 1. - De door sommige schuldenaars van de belasting op de spelen en de weddenschappen te stellen waarborgen
Art. 26. De Koning kan van de schuldenaars van de belasting op de spelen en de weddenschappen bedoeld in titel III van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen een zakelijke waarborg eisen in de gevallen die Hij bepaalt en volgens de voorwaarden die Hij vaststelt.
De Koning bepaalt het bedrag van deze waarborg, rekening houdend met de aard en de organisatievoorwaarden van de verrichtingen.
Deze waarborg moet gesteld worden uiterlijk acht dagen voor de aanvang van de verrichtingen.
De zakelijke waarborg bestaat uit een borgstelling in geld of effecten.
Afdeling 2. - Het voorrecht en de wettelijke hypotheek
Art. 27. Voor de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen heeft de Schatkist een algemeen voorrecht op de inkomsten en roerende goederen van alle aard van de schuldenaar en de medeschuldenaar, met uitzondering van de schepen en vaartuigen.
Art. 28. Het voorrecht bedoeld in artikel 27 neemt rang onmiddellijk na het voorrecht vermeld in artikel 19, eerste lid, 5°, van de hypotheekwet van 16 december 1851.
In afwijking van het eerste lid, heeft het voorrecht inzake bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing, belasting over de toegevoegde waarde en de verhogingen, administratieve geldboeten en bijbehoren die betrekking hebben op deze voorheffingen en op deze belasting, evenals het voorrecht inzake de bijbehoren die betrekking hebben op deze verhogingen en administratieve geldboeten, dezelfde rang als het voorrecht vermeld in artikel 19, eerste lid, 4° ter, van de hypotheekwet van 16 december 1851.
De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine van de hypotheekwet van 16 december 1851, is van toepassing op de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen bedoeld in artikel 27.
Art. 29. De fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen zijn gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op al de aan de schuldenaar en de medeschuldenaar toebehorende goederen, die in België gelegen en daarvoor vatbaar zijn.
De wettelijke hypotheek neemt rang te rekenen vanaf de dag van de inschrijving die is genomen op verzoek van de ontvanger.
Art. 30. De ontvanger kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek vorderen vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier of van het innings- en invorderingsregister of vanaf het ogenblik dat de rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering in kracht van gewijsde is getreden.
In afwijking van het eerste lid kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek lastens een medeschuldenaar slechts gevorderd worden vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling bedoeld in artikel 13, § 2, behalve wanneer de rechten van de Schatkist in het gedrang komen, in welk geval zij gevorderd kan worden vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier of van het innings- en invorderingsregister.
Artikel XX.113 van het Wetboek van economisch recht is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat betreft de fiscale of niet-fiscale schuldvordering die is opgenomen in een kohier of een innings- en invorderingsregister dat vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar werd verklaard, of die het voorwerp uitmaakt van een rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van deze schuldvordering die vóór het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is getreden.
Art. 31. De inschrijving van de wettelijke hypotheek heeft, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, plaats op voorlegging van een uittreksel uit het kohier met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dat kohier, een afschrift van het innings- en invorderingsbericht of een afschrift van de uitgifte van de rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering die gewaarborgd is door de wettelijke hypotheek van de Schatkist.
Art. 32. De inschrijving van de wettelijke hypotheek kan worden gevorderd voor een door de ontvanger in het borderel te bepalen bedrag, dat al de bijbehoren vertegenwoordigt die voor de vereffening van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering in hoofdsom, opcentiemen, opdeciemen, verhogingen en administratieve en fiscale geldboeten zouden kunnen verschuldigd zijn.
Art. 33. De kosten van de hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de schuldenaar of de medeschuldenaar.
Art. 34. § 1. De ontvanger verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.
§ 2. Zo de betrokkene, alvorens de fiscale of niet-fiscale schuldvordering vereffend te hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd is, wenst alle of een deel van de bezwaarde goederen vrij te maken van hypotheek, dient hij daartoe een verzoek in bij de bevoegde ontvanger. Dat verzoek wordt ingewilligd zo de Staat reeds voldoende zekerheid bezit, of zo deze hem wordt gegeven, voor het bedrag van hetgeen hem verschuldigd is.
Afdeling 3. - De aansprakelijkheid en plichten van sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen
Onderafdeling 1. - De aansprakelijkheid en plichten inzake de opmaak van akten die de vervreemding of hypothecaire aanwending van een voor hypotheek vatbaar goed tot voorwerp hebben
Art. 35. § 1. De notaris die verzocht is om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een voor hypotheek vatbaar goed tot voorwerp heeft, is persoonlijk aansprakelijk, in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, voor de betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien hij daarvan geen bericht geeft aan:
1° de dienst belast met de informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën, op elektronische wijze;
2° de ontvanger waaronder de eigenaar of de houder van een zakelijk recht op het goed dat het voorwerp van de akte is, ressorteert, of de ontvanger van de dienst die door de Koning daarvoor is aangewezen wanneer de eigenaar of de houder van een zakelijk recht op het goed zijn verblijfplaats in het buitenland heeft, wanneer het bericht omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°. In dat geval wordt het bericht bij aangetekende zending verzonden.
Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen de drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd.
§ 2. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens verzonden wordt overeenkomstig de procedures voorzien respectievelijk in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 2°, slechts primeren indien de verzendingsdatum ervan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, voorafgaat.
§ 3. Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, wordt onder de verzendingsdatum van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de dienst belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën.
§ 4. De Koning stelt de praktische toepassingsvoorwaarden van dit artikel vast.
Art. 36. Indien het belang van de Schatkist dit vereist, geeft de bevoegde ontvanger aan de notaris, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in artikel 35 bedoelde bericht, kennis van het bedrag van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van de Schatkist op het goed dat het voorwerp van de akte is:
1° op elektronische wijze, volgens de door de Koning bepaalde procedure;
2° bij aangetekende zending, wanneer de kennisgeving omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°, of wanneer de notaris het bericht bedoeld in artikel 35, § 1, heeft verzonden bij aangetekende zending.
Wanneer eenzelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verzonden volgens de procedures voorzien respectievelijk in het eerste lid, 1° en 2°, dan zal de kennisgeving opgesteld overeenkomstig het eerste lid, 2°, slechts primeren wanneer de verzendingsdatum ervan de verzendingsdatum van de kennisgeving opgesteld overeenkomstig het eerste lid, 1°, voorafgaat.
Wanneer de kennisgeving is meegedeeld overeenkomstig het eerste lid, 1°, is de datum van de verzending van de kennisgeving de datum van de ontvangstbevestiging meegedeeld door de dienst informatie- en communicatietechnologie van de afzender van het bericht bedoeld in artikel 35, § 1.
Art. 37. § 1. Wanneer de in artikel 35 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 36 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de schuldenaar of de medeschuldenaar en geldt ze als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is deze bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.
Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 35 bedoelde akte verleden is, onder voorbehoud van toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de schuldenaar of de medeschuldenaar, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de in artikel 36 bedoelde ontvanger te storten tot beloop van het bedrag van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die hem in uitvoering van artikel 36 ter kennis werden gebracht en in zoverre deze schuldvorderingen het voorwerp kunnen zijn van middelen tot tenuitvoerlegging.
Daarenboven, wanneer de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvanger, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover informeren aan:
1° de dienst belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën, op elektronische wijze;
2° de ontvanger bedoeld in artikel 36, bij aangetekende envoi, wanneer de notaris omwille van overmacht of een technische storing de inlichtingen niet kan verstrekken overeenkomstig de bepaling onder 1° of wanneer hij het bericht bedoeld in artikel 35, § 1, bij aangetekende zending heeft verzonden.
De datum van de inlichting is, naargelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën, of de verzendingsdatum van de aangetekende zending.
§ 2. Wanneer eenzelfde inlichting achtereenvolgens gegeven wordt overeenkomstig respectievelijk paragraaf 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal de inlichting opgesteld overeenkomstig paragraaf 1, derde lid, 2°, slechts primeren wanneer de verzendingsdatum ervan de verzendingsdatum van de inlichting opgesteld overeenkomstig paragraaf 1, derde lid, 1°, voorafgaat.
§ 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of inschrijving van de akte niet aan de Staat worden tegengeworpen indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen de acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in paragraaf 1, vierde lid.
Alle niet-ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in paragraaf 1, derde lid bepaalde termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend, zijn zonder uitwerking ten opzichte van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, welke ter uitvoering van artikel 36 werden ter kennis gebracht.
§ 4. De Koning stelt de praktische toepassingsvoorwaarden van dit artikel vast.
Art. 38. De inschrijvingen genomen na de in artikel 37, § 3, eerste lid bedoelde termijn, of tot zekerheid van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarvoor de in artikel 36 bedoelde kennisgeving niet werd gedaan, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeiser, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen.
Art. 39. De aansprakelijkheid door de notaris opgelopen krachtens de artikelen 35 en 37 kan, naar het geval, de waarde van het vervreemde goed of het bedrag van de hypothecaire inschrijving, na aftrek van de sommen en waarden waarop in zijn handen beslag onder derden werd gelegd, niet te bovengaan.
Art. 40. De artikelen 35 tot 39 zijn van toepassing op elke persoon die bevoegd is om authenticiteit te verlenen aan de in artikel 35 bedoelde akten.
Art. 41. Met akkoord van de schuldenaar of de medeschuldenaar zijn de banken, onderworpen aan de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, evenals de kredietgevers en bemiddelaars inzake hypothecair krediet, onderworpen aan boek VII, titel 4, hoofdstuk 4 van het Wetboek van economisch recht, gemachtigd het in artikel 35 bedoelde bericht te verzenden en zijn zij bevoegd om de in artikel 36 bedoelde kennisgeving te ontvangen.
De afgifte van een attest door die instellingen aan de notaris betreffende de verzending van het bericht en het gevolg daaraan gegeven door de ontvanger, stelt de aansprakelijkheid van die instellingen in de plaats van die van de notaris.
Art. 42. Geen akte die in het buitenland verleden is en de vervreemding of hypothecaire aanwending van een onroerend goed of een schip tot voorwerp heeft, wordt in België tot overschrijving of inschrijving in de registers van de hypothecaire openbaarmaking, wat de onroerende goederen betreft, of in het Belgisch Scheepsregister, wat de schepen betreft, toegelaten, indien zij niet vergezeld gaat van een attest van de ontvanger bedoeld in artikel 35.
Dit attest moet vaststellen ofwel dat de eigenaar of de houder van een zakelijk recht geen sommen verschuldigd is uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, ofwel dat de wettelijke hypotheek, die de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarborgt, ingeschreven is.
Onderafdeling 2. - De aansprakelijkheid en plichten inzake de opmaak van een akte of attest van erfopvolging bedoeld in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek
Art. 43. § 1. De notarissen die verzocht zijn om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, voor de betaling van de door de erflater, zijn erfgenamen en legatarissen, waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of de begunstigden van een door de erflater gemaakte contractuele erfstelling, verschuldigde sommen uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die ter kennis gebracht kunnen worden overeenkomstig artikel 44, indien zij daarvan geen bericht geven aan:
1° de dienst belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën., en dit op elektronische wijze;
2° de ontvangers waaronder de erflater en de rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest van erfopvolging ressorteren, evenals de ontvanger van de dienst die door de Koning daarvoor is aangewezen, wanneer de erflater en/of een van zijn rechtverkrijgenden in het buitenland verblijven, wanneer het bericht omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°. In dat geval wordt het bericht bij aangetekende zending verzonden.
Wanneer het gaat om door de erflater verschuldigde sommen, is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om door de rechtverkrijgenden verschuldigde sommen is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgende waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld.
§ 2. Indien de in § 1, eerste lid, bedoelde akte of het attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd.
§ 3. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens verzonden wordt overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, eerste lid, 2°, slechts primeren wanneer de verzendingsdatum ervan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, voorafgaat.
§ 4. Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, wordt onder de verzendingsdatum van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de dienst belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën.
§ 5. Het bericht vermeldt de identiteit van de erflater, van zijn erfgenamen of legatarissen alsook van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling.
Voor de toepassing van deze bepaling omvat de identiteit:
1° voor natuurlijke personen, de naam, de voornaam en, in voorkomend geval, het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de betrokkenen, of, bij gebrek aan zulke nummers, hun geboortedatum;
2° voor rechtspersonen, trusts, fiducieën of gelijkaardige juridische constructies, de maatschappelijke benaming, de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, het identificatienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 6. De Koning bepaalt de overige voorwaarden en praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Art. 44. § 1. De bevoegde ontvanger kan aan de notaris die het in artikel 43 bedoelde bericht verzonden heeft, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzendingsdatum van dat bericht, kennisgeven van het bestaan lastens de erflater of een andere persoon vermeld in het bericht, van een som verschuldigd uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, met opgave voor elk van de schuldenaars van het bedrag van de hiervoor bedoelde schuld:
1° op elektronische wijze, volgens de door de Koning bepaalde procedure;
2° bij aangetekende zending, wanneer de kennisgeving omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°, of wanneer de notaris het in artikel 43, § 1, bedoelde bericht verzonden heeft bij aangetekende zending.
Het eerste lid is enkel van toepassing voor zover deze schuld een zekere en vaststaande schuld uitmaakt.
§ 2. Wanneer eenzelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verzonden volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, eerste lid, 1° en 2°, dan zal de kennisgeving opgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 2°, slechts primeren wanneer de verzendingsdatum ervan de verzendingsdatum van de kennisgeving opgesteld overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, voorafgaat.
§ 3. Wanneer de kennisgeving meegedeeld is overeenkomstig § 1, eerste lid, 1°, is de datum van de verzending van de kennisgeving de datum van de ontvangstbevestiging meegedeeld door de dienst informatie- en communicatietechnologie van de afzender van het bericht bedoeld in artikel 43, § 1.
Art. 45. In het attest van erfopvolging of onderaan de afgeleverde uitgifte van de akte van erfopvolging wordt vermeld hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van artikel 44 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de erflater als in hoofde van één of meerdere personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of de uitgifte, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van artikel 44 kennis werd gegeven zijn betaald of, in voorkomend geval zullen worden betaald met de tegoeden gehouden door de schuldenaar van deze fondsen.
De vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling wordt door de door de Koning aangewezen ambtenaar onderaan het attest toegevoegd of vervolledigd.
De notaris die een attest van erfopvolging of een uitgifte van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan met betrekking tot het ontbreken van de kennisgeving of de betaling van de schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig artikel 44, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als deze die de verplichting bepaald in artikel 43, § 1, niet naleeft. Deze aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd.
Art. 46. § 1. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de schulden waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van artikel 44, kan diegene die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek, dat maar op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit het attest van erfopvolging of uit de uitgifte van de akte van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in artikel 44 werd gedaan.
In afwijking van het eerste lid kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan de erfgenaam, de legataris, de begunstigde van een contractuele erfstelling of een gerechtsmandataris die een attest van erfopvolging of een uitgifte van de akte van erfopvolging voorlegt, waarin wordt vermeld:
a) dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van artikel 44 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald of
b) dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan deze erfgenaam, legataris, begunstigde van een contractuele erfstelling of gerechtsmandataris na betaling van de schulden ter kennis gebracht op naam van de rechtverkrijgende en van zijn deel in de schulden ter kennis gebracht op naam van de erflater, met de tegoeden gehouden door de schuldenaar van deze fondsen.
§ 2. De in § 1, eerste lid, bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de kennisgeving bedoeld in artikel 44.
Art. 47. Het in artikel 43 bedoelde bericht wordt opgemaakt overeenkomstig het door de Koning bepaalde model.
Art. 48. De artikelen 43 tot 47 zijn van toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken.
Onderafdeling 3. - De overige aansprakelijkheden en plichten
Art. 49. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoop van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 2 500 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, voor de betaling van de sommen verschuldigd uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die de eigenaar op het ogenblik van de verkoop verschuldigd is, indien zij niet ten minste acht werkdagen vooraf, bij aangetekende zending, de ontvanger waarvan de eigenaar van die goederen afhangt, ervan verwittigen.
Wanneer de verkoop heeft plaatsgehad, geldt de kennisgeving van het bedrag van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen door de ontvanger gedaan bij aangetekende zending, uiterlijk daags vóór de verkoop, als beslag onder derden in handen van de in het eerste lid vermelde openbare ambtenaren of ministeriële officieren.
Art. 50. § 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 35 tot 41 is de overdracht in eigendom of in vruchtgebruik, van een geheel van goederen, samengesteld uit onder meer elementen die het behoud van de clientèle mogelijk maken, die voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt of post of een industrieel, handels- of landbouwbedrijf worden aangewend, evenals de vestiging van een vruchtgebruik op dezelfde goederen, niet tegenstelbaar aan de ontvanger dan na verloop van de maand die volgt op die waarin een met het origineel eensluidend verklaard afschrift van de akte tot overdracht of vestiging ter kennis is gebracht van de voor de overdrager bevoegde ontvanger.
§ 2. De overnemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen verschuldigd door de overdrager uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, na verloop van de in paragraaf 1 vermelde termijn, tot beloop van het bedrag dat reeds door hem is betaald of verstrekt, of van een bedrag dat overeenstemt met de werkelijke waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend vóór de afloop van de voornoemde termijn.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de overdrager bij de akte van overdracht een certificaat voegt dat uitsluitend met dit doel is opgemaakt door de in paragraaf 1 bedoelde ontvanger binnen dertig dagen die de kennisgeving van de overeenkomst voorafgaat.
Dat certificaat wordt pas uitgereikt wanneer de overdrager daartoe een aanvraag indient bij de voor hem bevoegde ontvanger.
De ontvanger weigert het certificaat uit te reiken indien de overdrager op de dag van de aanvraag sommen verschuldigd blijft uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of indien de aanvraag is ingediend na de aankondiging van of tijdens een belastingonderzoek, dan wel na het verzenden van een vraag om inlichtingen met betrekking tot zijn fiscale toestand.
Het certificaat wordt ofwel uitgereikt ofwel geweigerd binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag van de overdrager.
§ 4. Zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel de overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een gerechtsmandataris gelast met het organiseren en realiseren van een overdracht onder gerechtelijk gezag overeenkomstig artikel XX.85 van het Wetboek van economisch recht of in geval van fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen.
§ 5. De Koning kan de modellen van de aanvraag en van het certificaat bedoeld in dit artikel bepalen.
Art. 51. § 1. In geval van tekortkoming, door een vennootschap of rechtspersoon bedoeld in artikel 17, § 3, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, aan haar verplichting tot het betalen van de bedrijfsvoorheffing of de belasting over de toegevoegde waarde in haar hoedanigheid van belastingplichtige, zijn de bestuurder of bestuurders van de vennootschap of rechtspersoon die belast zijn met de dagelijkse leiding van de vennootschap of rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de bedrijfsvoorheffing of de belasting over de toegevoegde waarde indien de tekortkoming te wijten is aan een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, die ze hebben begaan bij het besturen van de vennootschap of rechtspersoon.
Deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden uitgebreid naar de andere bestuurders van de vennootschap of rechtspersoon indien in hun hoofde een fout wordt aangetoond die heeft bijgedragen tot de in het eerste lid bedoelde tekortkoming.
Onder bestuurders van de vennootschap of van de rechtspersoon in de zin van dit artikel, dient verstaan te worden elke persoon die, in feite of in rechte, de bevoegdheid heeft of heeft gehad om de vennootschap of rechtspersoon te besturen, met uitsluiting van de gerechtsmandatarissen.
§ 2. De herhaalde niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing of de belasting over de toegevoegde waarde door de vennootschap of rechtspersoon wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed voort te vloeien uit een in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde fout.
Onder herhaalde inbreuken op de verplichting tot betaling in de zin van dit artikel, wordt verstaan:
1° inzake bedrijfsvoorheffing, het gebrek aan betaling van ten minste ofwel drie, ofwel twee vervallen schulden binnen een periode van een jaar voor respectievelijk een maandelijkse, dan wel een trimestriële schuldenaar van de voorheffing;
2° inzake belasting over de toegevoegde waarde, het gebrek aan betaling van ten minste ofwel drie, ofwel twee eisbare schulden binnen een periode van een jaar voor een belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van respectievelijk maandelijkse of trimestriële aangiften inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
§ 3. Er is geen vermoeden van fout in de zin van § 2, eerste lid, wanneer de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding.
§ 4. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van de vennootschap of van de rechtspersoon kan slechts worden ingeroepen voor de betaling, in hoofdsom, nalatigheidsinteresten en bijbehoren, van de schulden inzake bedrijfsvoorheffing of inzake belasting over de toegevoegde waarde.
§ 5. De rechtsvordering tegen aansprakelijke bestuurders is slechts ontvankelijk indien ze wordt ingesteld na het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf een door de ontvanger bij aangetekende zending verzonden kennisgeving, waarin de geadresseerde verzocht wordt de nodige maatregelen te treffen om de tekortkoming te verhelpen of om aan te tonen dat deze niet het gevolg is van een door hen begane fout.
Deze bepaling verhindert evenwel niet dat de ontvanger, binnen de voormelde termijn, bewarende maatregelen vordert ten laste van het vermogen van de bestuurder of bestuurders van de vennootschap of rechtspersoon aan wie een kennisgeving is toegezonden.
§ 6. Wanneer een insolventieprocedure geopend is, wordt de vordering bedoeld in het huidig artikel, ingesteld voor de insolventierechtbank bedoeld in artikel I.22 van het Wetboek van economisch recht.
§ 7. Indien een vordering bedoeld in artikel XX.225 van het Wetboek van economisch recht is ingesteld, worden de bedragen die op grond van paragraaf 5 aan de fiscale overheid toekomen, toegerekend op het bedrag dat aan de fiscale overheid wordt toegekend op grond van die vordering.
Art. 52. § 1. Iedere rechtspersoon of natuurlijke persoon die - al dan niet samen met zijn echtgenoot en/of zijn descendenten, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad - rechtstreeks of onrechtstreeks minstens 33 percent bezit van de aandelen in een binnenlandse vennootschap, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en deze aandelen, of een gedeelte daarvan ten belope van minstens 75 percent overdraagt uiterlijk in een tijdsspanne van één jaar, is van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de inkomstenbelastingen en voorheffingen verschuldigd door de binnenlandse vennootschap waarvan het actief uiterlijk op de dag van de betaling van de prijs van de aandelen voor ten minste 75 percent bestaat uit vorderingen, financiële vaste activa, geldbeleggingen en/of liquide middelen.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt enkel voor de inkomstenbelastingen en voorheffingen, bedoeld in artikel 2, § 1, 7°, a), ii., van dit Wetboek, met inbegrip van de bijbehoren, verhogingen en geldboeten die betrekking hebben op:
1° het belastbaar tijdperk waarin de overdracht van de aandelen plaatsheeft;
2° de drie belastbare tijdperken voorafgaand aan deze waarin de overdracht van de aandelen plaatsheeft.
Als de vennootschap uiterlijk de dag van de overdracht van de aandelen een meerwaarde gerealiseerd heeft op immateriële of materiële vaste activa dewelke het voorwerp kunnen uitmaken van een gespreide taxatie als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 op voorwaarde van herbelegging van de waarde van de vervreemding overeenkomstig paragraaf 2 van dit artikel en tevens de intentie tot herbelegging kenbaar heeft gemaakt in haar fiscale aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde gerealiseerd werd, zijn de verkopers van de aandelen bovendien hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting die betrekking heeft op de meerwaarde, als de herbelegging niet geschiedde binnen de wettelijke termijn.
§ 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de overgedragen aandelen van een genoteerde vennootschap of een onderneming die onder het toezicht staat van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten.
Afdeling 4. - De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale en niet-fiscale schulden van een aannemer of onderaannemer
Art. 53. Voor de toepassing van de artikelen 55 tot 60, wordt verstaan onder:
1° "werken":
a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;
b) de door de Koning bepaalde activiteiten of werkzaamheden;
2° "opdrachtgever": eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
3° "aannemer":
a) eenieder die zich er toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
b) iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers;
c) wanneer de Koning gebruik heeft gemaakt van de delegatie die hem is gegeven in het derde lid, de aannemer die gelijkgesteld wordt met de opdrachtgever.
4° "onderaannemer": eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;
5° "fiscale en niet-fiscale schulden":
a) de sommen verschuldigd uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, met inbegrip van de niet-betaalde bedragen in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in artikel 54;
b) de sommen verschuldigd uit hoofde van buitenlandse fiscale schuldvorderingen waarvoor invorderingsbijstand is gevraagd in het kader van internationale en communautaire rechtsinstrumenten.
De sommen waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat en de schulden in de opschorting tijdens de periode van opschorting die wordt bedoeld in het Wetboek van economisch recht, boek XX, titel V, met betrekking tot de gerechtelijke reorganisatie, worden niet beschouwd als schulden in de zin van de artikelen 54 tot 59.
De Koning kan, voor de in het eerste lid, 1°, b, bedoelde activiteiten of werkzaamheden, na het eenparig advies van de bevoegde paritaire comités of subcomités, de aannemer gelijkstellen met de opdrachtgever. In dat geval neemt de aannemer alle rechten en verplichtingen van de opdrachtgever bedoeld in de artikelen 54 tot 59 over.
Art. 54. § 1. De opdrachtgever die, voor de in artikel 53, eerste lid, 1°, vermelde werken een beroep doet op een aannemer die fiscale en niet-fiscale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden van zijn medecontractant.
§ 2. De aannemer die, voor de in artikel 53, eerste lid, 1°, vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die fiscale en niet-fiscale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden van zijn medecontractant.
§ 3. De artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn toepasselijk op de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.
§ 4. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35 percent van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
Zij kan worden aangewend voor de betaling van de fiscale en niet-fiscale schulden die bestaan op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, ongeacht hun datum van vestiging.
§ 5. De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de fiscale en niet-fiscale schulden van de vennoten van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die optreedt als aannemer of onderaannemer.
§ 6. De hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op de fiscale en niet-fiscale schulden van de aannemer of onderaannemer die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.
§ 7. De in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid in hoofde van de opdrachtgever of aannemer is niet van toepassing wanneer de in artikel 30bis, § 3, of in artikel 30ter, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid reeds is toegepast in hoofde van dezelfde opdrachtgever of aannemer.
§ 8. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in de paragrafen 1 en 2, niet of niet volledig werd verricht, zullen de opdrachtgever die de opdracht geeft om tegen een prijs de in artikel 53, eerste lid, 1°, a, bedoelde werken uit te voeren of te laten uitvoeren, de aannemer bedoeld in artikel 53, eerste lid, 3°, a, alsook iedere tussenkomende onderaannemer, hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De in het eerste lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald.
Ze wordt in getrapte volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, en in de laatste plaats ten opzichte van de in het eerste lid bedoelde opdrachtgever, wanneer de in het tweede lid vermelde aannemer nagelaten heeft de van hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.
Art. 55. § 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 53, eerste lid, 1°, vermelde werken, een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale en niet-fiscale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 15 percent van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan de door de Koning aangewezen ambtenaar volgens de door Hem bepaalde modaliteiten.
§ 2. De aannemer die voor de in artikel 53, eerste lid, 1°, vermelde werken, een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale en niet-fiscale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 15 percent van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan de door de Koning aangewezen ambtenaar volgens de door Hem bepaalde modaliteiten.
§ 3. De in dit artikel bedoelde inhoudingen en stortingen worden in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de schulden van de aannemer of onderaannemer op het ogenblik van de betaling.
§ 4. Wanneer de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde inhouding en storting correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs van de werken aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale en niet-fiscale schulden heeft, wordt de in artikel 54, §§ 1 en 2, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid niet toegepast.
Wanneer de in paragrafen 1 en 2 bedoelde inhouding en storting niet correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs van de werken aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale en niet-fiscale schulden heeft, worden bij de toepassing van de in artikel 54, §§ 1 en 2, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid de eventueel gestorte bedragen in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer aansprakelijk wordt gesteld.
§ 5. Teneinde het bestaan van fiscale en niet-fiscale schulden in hoofde van de medecontractant te kunnen vaststellen, stelt de Federale Overheidsdienst Financiën een gegevensbank ter beschikking van het publiek die bewijskracht heeft voor de toepassing van de artikelen 54 en 55.
Wanneer de opdrachtgever of aannemer met behulp van die gegevensbank vaststelt dat hij de in de paragrafen 1 en 2 vermelde inhoudingen moet doen, en wanneer het bedrag van de factuur die hem is voorgelegd hoger is dan of gelijk aan 7 143 euro, nodigt hij zijn medecontractant uit om hem een attest over te leggen dat het bedrag van de schuld weergeeft. Dit attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is opgesteld. De Koning bepaalt de geldigheidstermijn van dit attest. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de fiscale en niet-fiscale schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, is de opdrachtgever of de aannemer ertoe gehouden 15 percent van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten.
Art. 56. De vennoten van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van de artikelen 54 en 55 door de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid verschuldigd zijn.
Art. 57. § 1. Het ter uitvoering van artikel 55 gestorte bedrag wordt aangewend tot aanzuivering van de in artikel 53, eerste lid, 5°, vermelde fiscale en niet-fiscale schulden.
Voor ieder van de in het eerste lid, bedoelde fiscale en niet-fiscale schulden wordt de aanwending in de navolgende volgorde toegerekend: eerst op de kosten, daarna op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de verhogingen, de administratieve of fiscale geldboeten en tenslotte op de nog verschuldigde hoofdsom, met inbegrip van de opdeciemen en opcentiemen.
§ 2. De Koning bepaalt op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn de persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden dit bedrag terugkrijgt in de mate dat de stortingen het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde fiscale en niet-fiscale schulden overschrijden.
Art. 58. De artikelen 54 en 55 zijn niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privédoeleinden de in artikel 53, eerste lid, 1°, vermelde werken laat uitvoeren.
Art. 59. De artikelen 54 tot 58 blijven van toepassing in geval van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook in geval van overdracht, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of een in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering.
HOOFDSTUK 4. - De betwiste fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 60. In geval van een administratief beroep of een rechtsvordering, kunnen de aldus betwiste fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, op basis van een uittreksel uit het kohier met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dat kohier of van een afschrift van een innings- en invorderingsbericht, voorwerp zijn van bewarende beslagen of alle andere maatregelen die ertoe strekken de invordering ervan te waarborgen.
Afdeling 2. - De zekere en vaststaande schuldvordering inzake inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 61. In geval van administratief beroep of van een rechtsvordering, worden de betwiste inkomstenbelastingen, de voorheffingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen beschouwd als een zekere en vaststaande schuldvordering en kunnen ze door middelen tot tenuitvoerlegging worden ingevorderd, in de mate dat zij overeenstemmen met het bedrag van de aangegeven inkomsten of, wanneer zij ambtshalve werden gevestigd bij niet-aangifte, voor zover zij niet meer bedragen dan de laatste aanslag welke, voor een vorig aanslagjaar, definitief gevestigd werd ten laste van de schuldenaar.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de inkomsten waaraan de schuldenaar tijdens de procedure van vestiging van de inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen zijn goedkeuring heeft gehecht, gelijkgesteld met de aangegeven inkomsten.
In bijzondere gevallen kan de adviseur-generaal van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde de invordering doen uitstellen, in de mate en onder de door hem te bepalen voorwaarden.
Art. 62. Na invordering van de inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in de mate bepaald in artikel 61, behoudt het uitvoerend beslag zijn uitwerking ten opzichte van het overschot van de inkomstenbelastingen, voorheffingen en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
HOOFDSTUK 5. - Het onbeperkt uitstel van de invordering
Art. 63. § 1. Op verzoek van een schuldenaar of een medeschuldenaar, natuurlijke persoon, kan de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde aan hem onbeperkt uitstel van de invordering verlenen voor de door hem uit hoofde van fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen verschuldigde sommen.
De adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde bepaalt de voorwaarden waaronder hij, geheel of gedeeltelijk, het onbeperkt uitstel van de invordering van een of meerdere verschuldigde sommen bedoeld in het eerste lid verleent. Hij verbindt zijn beslissing aan de voorwaarde dat de verzoeker onmiddellijk of gespreid een betaling doet van een som die bestemd is om te worden aangewend op de sommen verschuldigd uit hoofde van de fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen en waarvan het bedrag door hem wordt bepaald.
Het onbeperkt uitstel van de invordering zal slechts uitwerking hebben na de betaling van de in het tweede lid vermelde som.
§ 2. Het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering is enkel ontvankelijk voor zover:
1° de verzoeker, die niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd, zich in een toestand bevindt waarin hij niet in staat is om, op duurzame wijze, de opeisbare of nog te vervallen sommen verschuldigd uit hoofde van fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen, waarvan hij schuldenaar is, te betalen;
2° de verzoeker geen beslissing tot onbeperkt uitstel van de invordering heeft verkregen binnen vijf jaar voorafgaand aan het verzoek.
§ 3. Het onbeperkt uitstel van de invordering kan eveneens ambtshalve worden verleend aan de schuldenaar of medeschuldenaar, onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 en 2, op voorstel van de ontvanger.
§ 4 De adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde kan geen onbeperkt uitstel van de invordering verlenen voor sommen verschuldigd uit hoofde van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die het voorwerp zijn van een administratief beroep of van een rechtsvordering, noch voor sommen verschuldigd uit hoofde van schuldvorderingen gevestigd ten gevolge van de vaststelling van fiscale fraude of in geval van samenloop van schuldeisers.
Art. 64. Het verzoek tot uitstel moet worden gemotiveerd en moet bewijskrachtige elementen bevatten met betrekking tot de toestand van de verzoeker.
Het wordt bij aangetekende zending ingediend bij de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waaronder de schuldenaar ressorteert.
Aan de verzoeker wordt een ontvangstbewijs uitgereikt met vermelding van de datum van ontvangst van het verzoek.
Art. 65. De behandeling van het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering wordt toevertrouwd aan de ontvanger.
Teneinde de behandeling van het verzoek te verzekeren, beschikt hij over de onderzoeksbevoegdheden zoals bedoeld in titel 4.
Art. 66. § 1. De adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen de zes maanden na de ontvangst van het verzoek.
Zijn beslissing wordt ter kennis gebracht van de verzoeker bij aangetekende zending.
§ 2. Ze kan, binnen de maand van de kennisgeving, het voorwerp uitmaken van een beroep bij een commissie samengesteld uit ten minste twee en ten hoogste vier adviseurs-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen aangewezen door de minister die bevoegd is voor Financiën, en onder het voorzitterschap van de administrateur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, of zijn gemachtigde.
Aan de eiser wordt een ontvangstbewijs uitgereikt met vermelding van de datum van ontvangst van het beroep.
De commissie doet uitspraak binnen de drie maanden na de ontvangst van het beroep.
De beslissing van de commissie wordt per aangetekende zending ter kennis van de eiser gebracht.
Art. 67. De indiening van het verzoek of van het voorstel tot onbeperkt uitstel van de invordering schorst alle middelen tot tenuitvoerlegging tot op de dag dat de beslissing van de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of van zijn gemachtigde definitief is geworden of, in het geval van beroep, tot op de dag van de kennisgeving van de beslissing van de commissie bedoeld in artikel 66, § 2. De reeds gelegde beslagen behouden echter hun bewarende werking.
Het indienen van het verzoek of van het voorstel tot onbeperkt uitstel van de invordering doet echter geen afbreuk aan andere maatregelen die ertoe strekken de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te waarborgen, noch aan de kennisgeving van een aanmaning tot betaling om de verjaring te stuiten overeenkomstig artikel 24.
Art. 68. De schuldenaar of medeschuldenaar verliest het voordeel van het onbeperkt uitstel van de invordering wanneer hij, hetzij:
1° onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde het voordeel van het onbeperkt uitstel van de invordering te verkrijgen;
2° de voorwaarden niet eerbiedigt die vastgesteld zijn door de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of van zijn gemachtigde in zijn beslissing;
3° onrechtmatig zijn passief heeft verhoogd of zijn actief heeft verminderd;
4° zijn onvermogen heeft bewerkstelligd.
Art. 69. De Koning bepaalt de toepassingsvoorwaarden van de artikelen 63 tot 68. Hij kan met name de objectieve voorwaarden bepalen voor het vaststellen van de som die moet worden betaald door de verzoeker, zoals bedoeld in artikel 63, § 1.
HOOFDSTUK 6. - De vrijstelling van nalatigheidsinteresten
Art. 70. In bijzondere gevallen mag de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde ambtenaar, onder de door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling verlenen voor al de nalatigheidsinteresten of een deel ervan verschuldigd op de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
HOOFDSTUK 7. - De fiscale en niet-fiscale bemiddeling
Art. 71. In geval van betwisting met een ambtenaar van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, kunnen de schuldenaar alsook de medeschuldenaar een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).
HOOFDSTUK 8. - De wederzijdse bijstand
Art. 72. De invordering van Belgische fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in het buitenland geschiedt op basis van communautaire instrumenten of internationale bilaterale of multilaterale verdragen, waarbij België en de aangezochte buitenlandse Staat partij zijn en die bepalingen inzake invorderingsbijstand bevatten.
Art. 73. De ontvanger is gemachtigd om buitenlandse schuldvorderingen in te vorderen die bedoeld zijn in een communautair instrument of een internationaal bilateraal of multilateraal verdrag, waarbij België en de verzoekende buitenlandse Staat partij zijn en die bepalingen inzake invorderingsbijstand bevatten.
TITEL 4. - De onderzoeksbevoegdheden, de bewijsmiddelen en het beroepsgeheim van de ambtenaren belast met de invordering
HOOFDSTUK 1. - De onderzoeksbevoegdheden en de bewijsmiddelen
Art. 74. Iedere persoon is gehouden om, zonder verplaatsing, op ieder verzoek van de ambtenaren belast met de invordering, alle boeken en bescheiden voor te leggen die toereikend, ter zake dienend, niet overmatig en noodzakelijk zijn om zijn vermogenssituatie of die van derden te bepalen met het oog op het invorderen van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in zijn hoofde of in hoofde van derden.
Wanneer de boeken en bescheiden, geheel of ten dele, door middel van een informaticasysteem worden gehouden, opgesteld, uitgereikt, ontvangen of bewaard, hebben die ambtenaren het recht om zich de op die informatiedragers geplaatste gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage te doen voorleggen. Die ambtenaren kunnen eveneens de in het eerste lid bedoelde persoon verzoeken om in hun bijzijn en op zijn uitrusting kopies te maken in de door hen gewenste vorm van het geheel of een deel van de voormelde gegevens, alsook om de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht met het oog op het invorderen van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
De ambtenaren belast met de invordering hebben het recht om de boeken en bescheiden bedoeld in het eerste lid, te behouden, telkens wanneer zij menen dat de boeken en bescheiden de vermogenssituatie van de betrokkene of van derden aantonen of ertoe bijdragen die aan te tonen.
Dat recht bestaat niet ten aanzien van de boeken die niet zijn afgesloten.
De in het derde lid bedoelde retentie maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal van retentie dat bewijs oplevert zolang het tegendeel niet is bewezen. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen de vijf werkdagen volgend op de retentie aan de in het derde lid bedoelde persoon uitgereikt.
De in dit artikel vermelde verplichtingen gelden eveneens wanneer de gegevens waar de ambtenaren belast met de invordering om verzoeken, zich digitaal in België of in het buitenland bevinden.
Art. 75. Onverminderd het recht van de ambtenaren belast met de invordering om mondeling inlichtingen te vragen, is iedere persoon verplicht deze ambtenaren op hun verzoek, binnen de termijn vermeld op de schriftelijke aanvraag, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd, teneinde zijn vermogenssituatie of die van derden te bepalen met het oog op het invorderen van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in zijn hoofde of in hoofde van derden.
De ontvanger kan, mits machtiging van een ambtenaar met minimum de graad van adviseur-generaal, aan het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België de in artikel 322, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beschikbare gegevens betreffende een schuldenaar of een medeschuldenaar vragen zonder de beperkingen van artikel 322, §§ 2 tot 4, van hetzelfde Wetboek, teneinde de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te verzekeren.
Art. 76. Teneinde zijn vermogenssituatie of die van een derde te bepalen en met het oog op het invorderen van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in zijn hoofde of in hoofde van derden is iedere persoon gehouden aan de ambtenaren belast met de invordering, voorzien van hun aanstellingsbewijs, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar hij zijn werkzaamheden uitoefent, zoals kantoren, fabrieken, werkhuizen, werkplaatsen, magazijnen, bergplaatsen, garages en als werkplaats, werkhuis of opslagplaats gebruikte terreinen, teneinde deze ambtenaren toe te laten:
1° om alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige boeken en bescheiden die er zich bevinden, te onderzoeken;
2° om de aard en de belangrijkheid van de aldaar uitgeoefende werkzaamheden en het daarvoor aangestelde personeel vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard die er zich bevinden, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel.
De ambtenaren belast met de invordering, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen voor hetzelfde doel op elk ogenblik en zonder voorafgaande verwittiging maar op toereikende, ter zake dienende en niet overmatige wijze, vrij binnentreden in alle gebouwen, werkplaatsen, inrichtingen, lokalen of andere plaatsen, die niet in het eerste lid bedoeld zijn en waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel slechts toegang tussen vijf uur `s morgens en negen uur `s avonds en met de machtiging van de politierechter.
De voormelde ambtenaren, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen als vermeld in artikel 74, tweede lid, de betrouwbaarheid nagaan van de toereikende, ter zake dienende en niet overmatige geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
Art. 77. § 1. De administratieve diensten van de Staat, de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de administraties van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten evenals de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, hem alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar nodig acht om de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te verzekeren.
Onder "openbare instellingen of inrichtingen" verstaat men de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een Gemeenschap of een Gewest mede beheert, waaraan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale regering of een Gemeenschaps- of Gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium van de Federale Overheidsdienst Economie, noch op de Gemeenschappen en Gewesten voor de bevoegdheden die voorheen waren toegekend aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand en die overgedragen werden aan de Gemeenschappen en Gewesten wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.
Art. 78. Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën gehouden aan de ambtenaren belast met de invordering, alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen, die bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren om de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te verzekeren, onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald door artikel 4 van de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten.
Art. 79. Wanneer een krachtens de artikelen 74 tot 76 aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid opdat deze zou oordelen of, en gebeurlijk in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden, of het verzoek tot vrije toegang tot de beroepslokalen of de lokalen waar hij werkzaamheden uitoefent verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim.
Art. 80. Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, bij het uitoefenen van zijn functie ontdekt of bekomen door een ambtenaar belast met de invordering, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van één van de in artikel 77 bedoelde administratieve diensten, parketten en griffies, administraties, openbare instellingen of inrichtingen, kan door de Staat worden ingeroepen om elke krachtens de fiscale wetten verschuldigde som op te sporen.
Art. 81. De gegevens en de documenten ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van dit Wetboek, de fiscale wetten of wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen, en die door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen volgens een fotografische, optische, elektronische of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, alsook de weergave ervan op een leesbare drager, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Art. 82. Iedere overtreding of elk misbruik van de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, kan door de ambtenaren belast met de invordering worden bewezen volgens de regelen en door alle bewijsmiddelen van het gemeen recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, doch uitgezonderd de eed, en daarenboven door de processen-verbaal opgesteld door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De processen-verbaal leveren bewijs op zolang het tegendeel niet is bewezen.
HOOFDSTUK 2. - Het beroepsgeheim
Art. 83. Hij die, in welke hoedanigheid ook, optreedt bij de toepassing van dit Wetboek, de fiscale wetten of wettelijke of reglementaire bepalingen met betrekking tot niet-fiscale schuldvorderingen, of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, is, buiten de uitoefening van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, aan de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, aan de administraties van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, evenals aan de in artikel 77, § 1, tweede lid, bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die administratieve diensten, parketten en griffies, administraties, openbare instellingen of inrichtingen nodig zijn om de uitvoering van de hun opgedragen wettelijke of reglementaire bepalingen te verzekeren.
De ambtenaren van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij, met betrekking tot de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen verschuldigd door een schuldenaar, een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling van een medeschuldenaar inwilligen.
Personen die deel uitmaken van de diensten waaraan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen ingevolge het tweede lid inlichtingen heeft verstrekt, zijn eveneens tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke of reglementaire bepalingen voor de uitvoering waarvan zij zijn verstrekt.
TITEL 5. - Sancties
HOOFDSTUK 1. - De administratieve geldboeten
Art. 84. De adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of de door hem gemachtigde ambtenaar kan voor iedere overtreding van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, een geldboete van 50 euro tot 1 250 euro opleggen.
De Koning legt de schaal van de administratieve geldboeten vast en regelt hun toepassingsmodaliteiten.
Deze geldboete wordt gevestigd overeenkomstig artikel 3, §§ 2 tot 4, van de domaniale wet van 22 december 1949.
HOOFDSTUK 2. - De strafrechtelijke en bijzondere sancties
Art. 85. Hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500 000 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 86. Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500 000 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 85 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt.
Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500 000 euro of met één van die straffen alleen.
Art. 87. Hij die een valse getuigenis aflegt, als tolk of als deskundige een valse verklaring aflegt, een of meer getuigen, deskundigen of tolken in een van de door de artikelen 74 tot 76 toegelaten onderzoeken verleidt, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 220 tot 224 van het Strafwetboek.
Art. 88. De niet-verschijning of de weigering om te getuigen in de door de artikelen 74 tot 76 toegelaten onderzoeken wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 125 euro tot 500 000 euro of met één van die straffen alleen.
Art. 89. De schending van het bij artikel 83 bepaalde beroepsgeheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 90. Onverminderd de toepassing van artikel 84, kunnen de overtredingen van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten met betrekking tot de belasting op de spelen en de weddenschappen bedoeld in titel III van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen aanleiding geven tot:
1° de verbeurdverklaring van de gelden of effecten bij de spelen of de weddenschappen ingezet, alsmede de gelden of effecten bestemd voor de dienst van de spelen of de weddenschappen in het bezit gevonden van de overtreders op het ogenblik dat het misdrijf wordt vastgesteld;
2° de sluiting van de inrichting of het verbod inzetten of weddenschappen aan te nemen voor een duur van tien tot dertig dagen. Wanneer het gaat om een weigering om de onderzoeksdaden bedoeld in titel 4 te respecteren, een zakelijke waarborg te stellen of de uitstaande schuld te betalen, wordt de sluiting of het verbod gehandhaafd zolang deze weigering blijft duren.
De sluiting van de inrichting of het verbod inzetten of weddenschappen aan te nemen wordt uitgesproken door de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of zijn gemachtigde en wordt ter kennis gebracht van de bevoegde procureur des Konings, die voor de uitvoering ervan zorgt.
De beslissing tot sluiting van de inrichting of tot verbod om inzetten of weddenschappen aan te nemen kan, binnen tien dagen van haar kennisgeving, het voorwerp zijn van een verhaal bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend in kortgeding; de bevoegde voorzitter is deze van het ambtsgebied waarvan de gemeente afhangt waar de inrichting gevestigd is of waar de inzetten of de weddenschappen werden aangenomen.
Het verhaal schorst de uitvoering van de beslissing niet wanneer deze laatste genomen wordt omwille van een weigering om de onderzoeksdaden bedoeld in Titel 4 te respecteren, een zakelijke waarborg te stellen of de uitstaande schuld te betalen.
Art. 91. Hij die, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, hetzij door een tussenpersoon, de sluiting of het verbod uitgesproken krachtens artikel 90, schendt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 12 500 euro of met één van die straffen alleen.
Art. 92. Alle bepalingen van boek I, van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 81 zijn van toepassing op de in de artikelen 85 tot 89 en 91 bedoelde misdrijven.
De wet van 5 maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechtelijke geldboeten, is van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 81, 86, 88 en 91.
Art. 93. § 1. Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 85 tot 88 werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, met uitsluiting van de verhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten bedoeld in artikel 2, § 1, 7°, en de op deze verhogingen en geldboeten betrekking hebbende bijbehoren, waarvan de betaling werd ontdoken.
De hoofdelijkheid bedoeld in het eerste lid is eveneens van toepassing op de personen die, als daders of als medeplichtigen worden beschuldigd van misdrijven bedoeld in de artikelen 84 tot 88, wanneer de feiten die de misdrijven opleveren bewezen verklaard zijn, wanneer zij genieten van:
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of van een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een eenvoudige schuldigverklaring bedoeld in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld, bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.
§ 2. De natuurlijke personen of rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 85 tot 89 en 91 tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functies in rechte of in feite, zijn uitgesproken.
Art. 94. § 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie.
§ 2. Het openbaar ministerie kan echter geen vervolgingen instellen, indien het kennis heeft gekregen van de feiten enkel ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het openbaar ministerie kan de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.
§ 3. Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde overleg kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De adviseur-generaal antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.
In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.
Art. 95. In het kader van de kennisgeving en het overleg bedoeld in artikel 29, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, deelt de bevoegde adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of de ambtenaar die hij aanwijst, de gegevens van het dossier met betrekking tot de feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten mede aan het openbaar ministerie.
Art. 96. De ambtenaren van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.
Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen, bij het parket gedetacheerde ambtenaren van deze administratie.
Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van deze administratie die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de federale politie.
Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde overleg.