Deze wet treedt in werking op 1 augustus 2010.
Artikel 1321,§ 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 14, treedt pas in werking twee maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de berekeningswijze bepaald in artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek zoals gewijzigd bij artikel 15.
De berekeningsmethode vervat in de wet bestaat uit de inschrijving van een aantal objectieve parameters die de magistraten moeten aftoetsen teneinde tot een duidelijkere motivering van het opgelegde bedrag van de onderhoudsbijdrage te komen.
De wet behelst verder:
- een beveiliging van de de rechten van de onderhoudsgerechtigden door hen een ontvangstmachtiging toe te staan;
- een wettelijke omschrijving van de ‘buitengewone kosten’ voortaan wettelijk omschreven, wordt voorzien;
- de wettelijke invoering van de kindrekeningen;
- betere informatievoorziening omtrent de Dienst voor Alimentatievoorzieningen.
Nieuwe wettelijke bepalingen (gecoördineerde tekst na de wetswijziging van 19 maart 2010:
(de tekst in het rood betreft nieuwe bepalingen)
Nieuwe artikels Burgerlijk Wetboek
Art. 203. § 1
De ouders dienen naar evenredigheid van hun
middelen te zorgen voor de huisvesting, het
levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht,
de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing
van hun kinderen. Indien de opleiding niet
voltooid is, loopt de verplichting door na de
meerderjarigheid van het kind.
§ 2. Met middelen wordt onder andere bedoeld
alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende
inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen
en andere middelen die hun levensstandaard en
deze van de kinderen waarborgen.
§ 3. De langstlevende echtgenoot is gehouden tot
de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten
aanzien van de kinderen van de vooroverleden
echtgenoot van wie hij niet de vader of de
moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij
heeft verkregen uit de nalatenschap van de
vooroverledene en van de voordelen die deze
hem mocht hebben verleend bij
huwelijkscontract, door schenking of bij
testament.
Art. 203bis
§ 1. Elke ouder draagt bij in de
kosten die voortvloeien uit de bij artikel 203, §
1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn
respectieve aandeel in de samengevoegde
middelen.
§ 2. Onverminderd de rechten van het kind, kan
pagina | 4
elk van de ouders van de andere ouder diens
bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende
uit artikel 203, § 1.
§ 3. De kosten omvatten de gewone kosten en de
buitengewone kosten.
De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten
met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van
het kind.
Onder buitengewone kosten wordt verstaan de
uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare
uitgaven die voortvloeien uit toevallige of
ongewone gebeurtenissen en die het
gebruikelijke budget voor het dagelijkse
onderhoud van het kind dat desgevallend als
basis diende voor de vaststelling van de
onderhoudsbijdragen, overschrijden.
§ 4. Op vraag van één van de ouders kan de
rechter de partijen verplichten een rekening te
openen bij een door de Commissie voor het
Bank, Financie- en Assurantiewezen op grond
van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van
en het toezicht op de kredietinstellingen
vergunde instelling, die bestemd wordt tot de
betaling van de bijdragen vastgesteld op grond
van artikel 203, § 1.
In dat geval bepaalt de rechter minstens:
1º de bijdrage van elk der ouders in de kosten
bedoeld in artikel 203, § 1, alsook de sociale
voordelen die aan het kind toekomen die op deze
rekening gestort dienen te worden;
2º het maandelijks tijdstip waarop deze
bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te
worden;
3º de wijze waarop over de op deze rekening
gestorte sommen kan worden beschikt;
4º de kosten die betaald worden met deze
gelden;
5º de organisatie van het toezicht op de
uitgaven;
6º de manier waarop tekorten aangevuld zullen
worden;
7º de bestemming van de overschotten die op
deze rekening gestort worden.
Stortingen van bijdragen gedaan ter uitvoering
van dit artikel, worden beschouwd als betalingen
van onderhoudsbijdragen in het kader van de in
artikel 203, § 1, gedefinieerde
onderhoudsverplichting.
Artikel 203ter
Indien de schuldenaar een van de verplichtingen
opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207,
336 of 353-14, van dit Wetboek of de krachtens
artikel 1288, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk
Wetboek of de krachtens een notariële of
gehomologeerde overeenkomst tussen partijen
aangegane verbintenis niet
nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het
recht van derden, zich voor de vaststelling van
het bedrag van de uitkering en voor de
tenuitvoerlegging van het vonnis doen
machtigen om, met uitsluiting van voornoemde
schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de
grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten
van deze laatste of iedere andere hem door een
derde verschuldigde geldsom te ontvangen.
In alle geval staat de rechter de machtiging toe
indien de onderhoudsplichtige zich gedurende
twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de
loop van twaalf maanden die aan het indienen
van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten
dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot
betaling van levensonderhoud uitgezonderd
ingeval de rechter anders oordeelt, wegens
uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de
zaak.
De rechtspleging en de bevoegdheden van de
rechter worden geregeld volgens de artikelen
1253ter tot 1253quinquies van het Gerechtelijk
Wetboek.
Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle
tegenwoordige of toekomstige derdenschuldenaars,
na kennisgeving door de griffier
bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser.
Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben,
geeft de griffier daarvan bericht aan de derdenschuldenaars
bij gerechtsbrief.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de
derde schuldenaar moet betalen of ophouden te
betalen.
Art. 203quater.
§ 1. De krachtens artikel 203, §
1, bepaalde onderhoudsbijdrage, vastgesteld
hetzij bij vonnis overeenkomstig artikel 1321
van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij
overeenkomst, wordt van rechtswege aangepast
aan de schommelingen van het indexcijfer
van de consumptieprijzen.
Deze basisbijdrage is gebonden aan het
indexcijfer van de consumptieprijzen van de
maand die voorafgaat aan de maand waarin het
vonnis dat de bijdrage van elk van de ouders
bepaalt, wordt uitgesproken, tenzij de rechter er
anders over beslist. Om de twaalf maanden
wordt het bedrag van de bijdrage van rechtswege
aangepast in verhouding tot de verhoging of de
verlaging van het indexcijfer van de
consumptieprijzen van de overeenstemmende
maand.
Deze aanpassing wordt op de bijdrage toegepast
vanaf de vervaldag die volgt op de
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het
in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De rechter kan nochtans een andere formule
toepassen voor de aanpassing van de
onderhoudsbijdrage. De partijen kunnen
eveneens bij overeenkomst afwijken van deze
aanpassingsformule.
§ 2. In het belang van het kind, kan de rechter op
vraag van één van de partijen beslissen dat de
onderhoudsbijdrage van rechtswege verhoogd
wordt in de door hem bepaalde omstandigheden.
Artikel 301, § 12
wordt opgeheven.
Art. 336
Het kind wiens afstamming van vaderszijde niet
vaststaat, kan van degene die gedurende het
wettelijke tijdvak van de verwekking met zijn
moeder gemeenschap heeft gehad, een
onderhoudsbijdrage vorderen op grond van
opleiding vorderen.
Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de
verplichting tot na de meerderjarigheid van het
kind.
artikel 203, § 1.
Art. 339
De artikelen 203, 203bis en 203quater zijn van
overeenkomstige toepassing.
Art. 353-14
De adoptant of de adoptanten zijn
levensonderhoud verschuldigd aan de
geadopteerde en aan diens afstammelingen
indien zij behoeftig zijn. Artikel 203, 203bis en
203quater zijn van overeenkomstige toepassing.
De geadopteerde en zijn afstammelingen zijn
levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant
of aan de adoptanten, indien zij behoeftig zijn.
Indien de geadopteerde zonder afstammelingen
sterft, is zijn nalatenschap levensonderhoud
verschuldigd aan de adoptant of aan de
adoptanten ingeval deze personen ten tijde van
het overlijden behoeftig zijn. Artikel 205bis, §§ 3
tot 5, is van toepassing op deze verplichting tot
levensonderhoud.
De verplichting tot uitkering van
levensonderhoud blijft bestaan tussen de
geadopteerde en zijn ouders. Deze laatsten zijn
aan de geadopteerde evenwel alleen
levensonderhoud verplicht indien hij dit niet kan
verkrijgen van de adoptant of adoptanten.
Ingeval een persoon het kind of het adoptief
kind van zijn echtgenoot of van de persoon met
wie hij samenwoont, adopteert, zijn zowel de
adoptant als zijn echtgenoot of de persoon met
wie hij samenwoont hem overeenkomstig Artikel
203 levensonderhoud verschuldigd.
Artikel 203bis en 203quater zijn van
overeenkomstige toepassing.
Nieuwe artikels Gerechtelijk Wetboek
Art. 626
De vorderingen betreffende de uitkeringen tot
onderhoud, bedoeld in artikel 591, 7°, kunnen
worden gebracht voor de rechter van de
woonplaats van de eiser, de vorderingen
strekkende tot de verlaging of de
opheffing van deze uitkeringen uitgezonderd.
Art. 1253quater
Wanneer de vorderingen gegrond zijn op de
artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421,
1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk
Wetboek: a) doet de rechter de partijen oproepen
in raadkamer en poogt ze te verzoenen;
b) wordt de beschikking gewezen binnen 15
dagen na de indiening van het verzoek; de
griffier geeft ervan kennis aan beide echtgenoten
bij gerechtsbrief
c) kan, indien de beschikking bij verstek is
gewezen, de partij die niet verschenen is, binnen
een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief
verzet doen bij verzoekschrift ingediend ter
griffie van de rechtbank;
d) is de beschikking vatbaar voor hoger beroep
ongeacht het bedrag van de eis: hoger beroep
wordt ingesteld binnen een maand na de
kennisgeving bij gerechtsbrief;
e) kan elk der echtgenoten te allen tijde in
dezelfde vorm wijziging of intrekking vorderen
van de beschikking of het arrest.
Art. 1280
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die
het ambt van voorzitter waarneemt,
rechtsprekend in kort geding, neemt, in iedere
stand van het geding tot de ontbinding van het
huwelijk op verzoek van de partijen of van een
van de partijen of van de procureur des Konings,
kennis van de voorlopige maatregelen die
betrekking hebben op de persoon, op het
levensonderhoud en op de goederen, zowel van
de partijen als van de kinderen.
De rechter houdt, in voorkomend geval, rekening
met de meningen van de kinderen die werden
geuit op de wijze bepaald bij artikel 931, derde
tot zevende lid.
De procureur des Konings kan, door bemiddeling
van de bevoegde sociale dienst alle dienstige
inlichtingen betreffende de zedelijke en
stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen.
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die
het ambt van voorzitter waarneemt kan de
procureur des Konings verzoeken de in vorig lid
bedoelde informatie te verrichten.
Van de informatie wordt in alle gevallen aan
partijen kennis gegeven.
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die
het ambt van voorzitter waarneemt kan gebruik
maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel
221 van het Burgerlijk Wetboek aan de
vrederechter zijn toegekend. In dit geval kan zijn
beschikking ingeroepen worden tegen alle
tegenwoordige of toekomstige derdenschuldenaars,
nadat zij hun, op verzoek van een
van de partijen, door een gerechtsdeurwaarder
zal zijn betekend. Wanneer zij ophoudt haar
gevolgen te hebben, krijgen de derdenschuldenaars
op dezelfde wijze daarvan bericht
ten verzoeke van de meest gerede partij.
Indien een echtgenoot zich tegenover de andere
schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld
in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405
van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit
te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393,
394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er
ernstige aanwijzingen voor dergelijke
gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het
slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke
omstandigheden, het genot toegewezen krijgen
van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom
verzoekt.
De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste
lid, en 1253octies zijn van toepassing wanneer
verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor
hypotheek vatbare goederen te vervreemden of
met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het
Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.
De zaak blijft tot de ontbinding van het huwelijk,
tijdens de hele echtscheidingsprocedure,
aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of
de rechter die het ambt van voorzitter
De procureur des Konings kan, door bemiddeling
van de bevoegde sociale dienst alle dienstige
inlichtingen betreffende de zedelijke en
stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen.
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die
het ambt van voorzitter waarneemt kan de
procureur des Konings verzoeken de in vorig lid
bedoelde informatie te verrichten.
Van de informatie wordt in alle gevallen aan
partijen kennis gegeven.
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die
het ambt van voorzitter waarneemt kan gebruik
maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel
221 van het Burgerlijk Wetboek aan de
vrederechter zijn toegekend. In dit geval kan zijn
beschikking ingeroepen worden
tegen alle tegenwoordige of toekomstige
derdenschuldenaars na kennisgeving door de
griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser.
Wanneer de beschikking ophoudt haar gevolgen
te hebben, krijgen de derden-schuldenaars
daarvan bericht door de griffier bij gerechtsbrief.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de
derde-schuldenaar moet betalen of ophouden
te betalen.
Indien een echtgenoot zich tegenover de andere
schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld
in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405
van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit
te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393,
394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er
ernstige aanwijzingen voor dergelijke
gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het
slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke
omstandigheden, het genot toegewezen krijgen
van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom
verzoekt.
De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste
lid, en 1253octies zijn van toepassing wanneer
verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor
hypotheek vatbare goederen te vervreemden of
met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het
Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.
De zaak blijft tot de ontbinding van het huwelijk,
tijdens de hele echtscheidingsprocedure,
aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of
waarneemt.
Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een
vrijwillige verschijning der partijen, kan de zaak
binnen 15 dagen voor de rechter worden
gebracht doordat één van de partijen haar
conclusies op de griffie neerlegt.
de rechter die het ambt van voorzitter
waarneemt.
Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een
vrijwillige verschijning der partijen, kan de zaak
binnen 15 dagen voor de rechter worden
gebracht doordat één van de partijen haar
conclusies op de griffie neerlegt.
Art. 1320
De vorderingen tot toekenning, verhoging,
verlaging of afschaffing van de uitkering tot
levensonderhoud kunnen worden ingesteld bij
verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig
de artikelen 1034bis tot 1034sexies.
Art. 1321
§ 1. Behoudens akkoord van de partijen over het
bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang
van het kind, vermeldt elke rechterlijke
beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt
op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk
Wetboek volgende elementen:
1º de aard en het bedrag van de middelen van elk
van de ouders door de rechter in acht genomen
op grond van artikel 203, § 2, van het Burgerlijk
Wetboek;
2º de gewone kosten waaruit het budget voor het
kind is samengesteld alsook de manier waarop
deze begroot zijn;
3º de aard van de buitengewone kosten die in
acht genomen kunnen worden, het deel van deze
kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening
dient te nemen alsook de modaliteiten voor de
aanwending van deze kosten;
4º de verblijfsregeling van het kind en de
bijdrage in natura van elk van de ouders in het
levensonderhoud van het kind tengevolge van
deze verblijfsregeling;
5º het bedrag van de kinderbijslag en van de
sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk
van de ouders voor het kind ontvangt;
6º de inkomsten die elk van de ouders in
voorkomend geval ontvangt uit het genot van de
goederen van het kind;
7º het aandeel van elk van de ouders in de
tenlasteneming van de kosten voort vloeiende uit
artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de
daarop eventueel vastgestelde
onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten
voor de aanpassing ervan op grond van artikel
203quater van het Burgerlijk Wetboek;
8º de bijzondere omstandigheden van de zaak
die in acht genomen zijn.
§ 2. De rechter verduidelijkt:
1º op welke manier hij de in § 1 bedoelde
elementen in acht genomen heeft;
2º bij een met bijzondere redenen omkleed
vonnis, op welke manier hij de
onderhoudsbijdrage en de modaliteiten voor de
aanpassing ervan overeenkomstig artikel
203quater, § 2, van het Burgerlijk Wetboek heeft
bepaald, ingeval hij afwijkt van de in artikel
1322, § 3, voorziene berekeningswijze.
§ 3. Het vonnis vermeldt de gegevens van de
Dienst voor alimentatievorderingen, opgericht
bij de wet van 21 februari 2003 tot oprichting
van een Dienst voor alimentatievorderingen bij
de FOD Financiën, en wijst op diens opdracht
betreffende het toekennen van voorschotten op
onderhoudsbijdragen en de invordering van
verschuldigde onderhoudsbijdragen.
Art. 1322
§ 1. Er wordt een commissie voor
onderhoudsbijdragen opgericht die
aanbevelingen opstelt voor de begroting van de
kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van
het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de
bijdrage van elk van de ouders overeenkomstig
artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.
Zij evalueert jaarlijks deze aanbevelingen en
bezorgt een advies aan de minister van Justitie
en de minister bevoegd voor de Gezinnen, vóór
de 31ste januari van het jaar volgend op het
voorbije burgerlijke jaar. De bevoegde minister
voor de Gezinnen legt dit advies neer in de
federale wetgevende Kamers, aangevuld met de
bemerkingen van de in het voorgaande lid
genoemde ministers.
§ 2. De Koning bepaalt de samenstelling en de
werking van de commissie die uit een gelijk
aantal leden van elk geslacht bestaat.
Hij verzoekt elk deelgebied dat betrokken is bij
gezinszaken, deel te nemen aan de
werkzaamheden van die commissie.
§ 3. De Koning kan een berekeningswijze
opstellen om de toepassing van de in § 1
bedoelde aanbevelingen te vergemakkelijken.
Art. 1322 /1
De beslissing die uitspraak doet over een
uitkering tot onderhoud is van rechtswege
uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter
hierover anders beslist op vraag van een van de
partijen.
Overgangsbepaling
Deze wet is van toepassing op elke nieuwe
vordering ingeleid na de in werkingtreding ervan
overeenkomstig artikel 18, eerste lid, alsook op
elk verzoek tot de machtiging bepaald in artikel
203ter van het Burgerlijk Wetboek ingeleid na de
inwerkingtreding ervan zelfs al is het vonnis
waarop het verzoek tot machtiging is gesteund,
uitgesproken vóór de inwerkingtreding van deze
wet zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid. De
oude wet blijft evenwel van toepassing op elke
procedure ingeleid vóór de inwerkingtreding van
deze wet zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid,
en op elke beslissing die op dat moment geen
kracht van gewijsde heeft gekregen.
In afwijking van het vorige lid, wordt een
vordering tot wijziging van een
onderhoudsbijdrage die vóór de
inwerkingtreding van deze wet zoals bedoeld in
artikel 18, eerste lid vastgesteld werd,
beschouwd als een nieuwe vordering, wanneer
nieuwe omstandigheden buiten de wil van de
partijen hun toestand of die van de kinderen
ingrijpend wijzigen.
Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van
de vierde maand na die waarin ze is
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
In afwijking van het eerste lid, treedt artikel
1321,§ 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals
gewijzigd bij artikel 14, in werking twee
maanden na de bekendmaking in het Belgisch
Staatsblad van de berekeningswijze bepaald in
artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek zoals
gewijzigd bij artikel 15.