HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen die betrekking hebben op het bestrijden van piraterij op zee
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° piraterij : daden van piraterij op zee die één van de in artikel 3 omschreven misdrijven vormen;
2° piratenschip : schip dat door de personen die de daadwerkelijke macht over het schip uitoefenen, wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt voor het bedrijven van een van de in artikel 3 bedoelde handelingen. Hetzelfde geldt voor een schip dat gebruikt is voor het plegen van een dergelijke handeling, zolang het in de macht blijft van de personen die zich aan die handeling hebben schuldig gemaakt;
3° piratengroep : vereniging van meer dan twee personen die sinds enige tijd bestaat en die in onderling overleg optreedt om een in artikel 3 bedoeld misdrijf van piraterij te plegen;
4° Belgisch schip : schip dat de Belgische vlag voert.
Art. 3. § 1. Als een misdrijf van piraterij wordt beschouwd één van de volgende handelingen :
a) iedere onwettige daad van geweld, bedreiging, aanhouding of plundering die door de bemanning of de passagiers van een particulier schip voor persoonlijke doeleinden wordt gepleegd en die is gericht :
i) in volle zee, tegen een ander schip of tegen personen of goederen aan boord van een zodanig schip;
ii) tegen een ander schip, personen of goederen aan boord op een plaats die buiten de rechtsmacht van enige Staat valt;
b) iedere vrijwillige deelneming aan het gebruik van een schip met kennis van de feiten die het schip tot piratenschip maken;
c) iedere poging, iedere voorbereidende handeling of iedere opruiing tot of opzettelijke vergemakkelijking van een onder a) of b) omschreven handeling.
§ 2. De daden van piraterij, zoals omschreven in paragraaf 1, bedreven door een oorlogsschip of staatsschip waarvan de bemanning heeft gemuit en het beheer van het schip heeft overgenomen, worden gelijkgesteld met daden bedreven door een particulier schip.
§ 3. De in paragrafen 1 en 2 bedoelde daden die in een andere maritieme zone dan de volle zee gepleegd worden, worden gelijkgesteld met daden van piraterij als bedoeld in §§ 1 en 2, in de mate bedoeld in het internationaal recht.
Art. 4. § 1. Iedere persoon die een in artikel 3, § 1, a) of b) bedoeld misdrijf van piraterij heeft gepleegd, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Iedere persoon die een in artikel 3, § 1, c), bedoeld misdrijf van piraterij heeft gepleegd, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
§ 2. Iedere persoon die deelneemt aan enige activiteit van een piratengroep, met inbegrip van het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan de piratengroep of het in enigerlei vorm financieren van enige activiteit van de piratengroep, terwijl hij weet ervan heeft dat zijn deelname bijdraagt tot het plegen van een misdrijf van piraterij, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Ieder leidend persoon van de piratengroep wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar, indien het geweld, de bedreiging, de aanhouding of de vernieling hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij zware verminking ten gevolge hebben.
Dezelfde straf wordt toegepast indien de piraat de personen aan boord heeft onderworpen aan in artikel 417ter, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde handelingen.
De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar indien het geweld, de bedreiging, de aanhouding of de plundering worden toegebracht zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood veroorzaken.
De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met levenslange opsluiting indien doodslag of moord werd gepleegd.
De misdrijven bedoeld in paragraaf 1 worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien de veiligheid van de scheepvaart of de milieubescherming ernstig in gevaar werd gebracht.
§ 4. Met uitzondering van de in paragraaf 1, tweede lid, en in paragraaf 2 bedoelde straffen worden de straffen toegepast, zelfs wanneer de voltooiing van de misdaad wordt verhinderd door omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de daders.
Art. 5. § 1. De commandanten van Belgische oorlogsschepen of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, zijn onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, bevoegd om elke preventie-, controle- en dwangmaatregel te nemen teneinde daden van piraterij bedoeld in de artikelen 3 en 4 te voorkomen of te doen stoppen.
§ 2. Zij kunnen :
- schepen individueel of in konvooi begeleiden;
- misdrijven van piraterij opsporen en ze vaststellen in processen-verbaal die gelden tot bewijs van het tegendeel;
- zich te allen tijde aan boord begeven van schepen die het voorwerp zijn van daden van piraterij, alsook van deze die ervan worden verdacht aan dergelijke daden deel te nemen of zich voorbereiden om eraan deel te nemen. Te dien einde hebben ze het recht de overlegging van alle scheepspapieren en alle bewijsstukken te eisen en deze te controleren. Indien de verdenkingen blijven bestaan, kunnen zij zich in alle lokalen en plaatsen aan boord begeven;
- een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip brengen;
- een piratenschip of een schip dat na een daad van piraterij is overmeesterd en zich in de macht van de piraten bevindt, in beslag nemen, evenals de goederen aan boord;
- alle documenten en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen aan boord van een piratenschip in beslag nemen.
§ 3. Als de toegang aan boord geweigerd werd of feitelijk onmogelijk bleek te zijn, kan de commandant van het in paragraaf 1 bedoelde schip het bevel geven tot koerswijziging van het verdachte schip, dat met voldoende redenen van een misdrijf van piraterij wordt verdacht, naar een geschikte plaats of haven. Deze koerswijziging gebeurt op kosten en op risico van de personen die het bevel hebben van het schip dat zijn koers moet wijzigen.
Tijdens de doorvaart die volgt op de beslissing tot koerswijziging, kan de commandant de nodige en passende dwangmaatregelen nemen met het oog op het vrijwaren van het schip en zijn lading en van de veiligheid van de personen aan boord.
§ 4. In de in dit artikel bedoelde gevallen, indien de personen die het daadwerkelijke bevel van het schip hebben, dat ervan verdacht wordt gebruik te worden voor het plegen van een misdrijf moet zij of het voorwerp ervan te zijn, het aan boord laten komen of de koerswijziging uitdrukkelijk of feitelijk weigeren, kan de commandant van het in paragraaf 1 bedoelde schip, na waarschuwingen, overgaan tot dwangmaatregelen tegen dit schip daaronder begrepen, indien nodig, het gebruik van geweld.
Art. 6. Alle bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, zonder uitzondering van Hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de in deze wet bedoelde misdrijven.
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Strafwetboek
Art. 7. In artikel 137, § 2, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2003, wordt 6° aangevuld met de woorden : " evenals de daden van piraterij bedoeld in artikel 3 van de wet van 30 decemer 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee ".
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding
Art. 8. Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 december 2009.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
De Minister van Landsverdediging,
P. DE CREM
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
Wet betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek 30 december 2009
30 DECEMBER 2009. - Wet betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Bron : JUSTITIE
Publicatie : 14-01-2010 nummer : 2009009933 bladzijde : 1483 BEELD
Dossiernummer : 2009-12-30/11
Inwerkingtreding : 14-01-2010
Inhoudstafel Tekst Begin
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende de strijd tegen piraterij op zee
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 4
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding
Art. 5
Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende de strijd tegen piraterij op zee
Art. 2. § 1. De persoon die op heterdaad wordt betrapt bij piraterij in de zin van de artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee of tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld met betrekking tot een dergelijk misdrijf bestaan, kan van zijn vrijheid worden beroofd hetzij op initiatief van de commandant van een schip bedoeld in artikel 5, § 1, van voornoemde wet, hetzij op initiatief van de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip. De commandant maakt een proces-verbaal op met nauwkeurige opgave van de omstandigheden waarin de vrijheidsberoving tot stand is gekomen, met inbegrip van het precieze uur ervan.
§ 2. De commandant brengt de federale procureur onmiddellijk op de hoogte van de vrijheidsberoving door middel van de snelste communicatiemiddelen. De commandant voert de bevelen van deze magistraat uit, zowel wat de vrijheidsberoving als wat de uit te voeren taken betreft.
§ 3. De vrijheidsberoving mag in geen geval langer dan vierentwintig uur duren. De federale procureur moet de vrijheidsberoving binnen vierentwintig uur bevestigen. Bij gebreke daarvan wordt de betrokkene in vrijheid gesteld. Van de beslissing van de federale procureur wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant.
§ 4. De commandant maakt een proces-verbaal van de vrijheidsberoving op. Dit proces-verbaal vermeldt het precieze uur van de vrijheidsberoving, de beslissing van de federale procureur met betrekking tot deze vrijheidsberoving, alsook het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de federale procureur.
§ 5. Indien de federale procureur van oordeel is dat een wegens daden van piraterij van zijn vrijheid beroofde persoon onder aanhoudingsbevel zou moeten worden geplaatst, vordert hij dit van de onderzoeksrechter die een voorlopig aanhoudingsbevel kan uitvaardigen. Het voorlopig aanhoudingsbevel moet worden uitgevaardigd binnen vierentwintig uur na de initiële vrijheidsberoving en is tot vierentwintig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en ten hoogste een maand geldig.
Het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon kan gebeuren door middel van radio, telefoon, audiovisuele of andere technische middelen die een rechtstreekse overbrenging van de stem tussen de onderzoeksrechter en de verdachte, mogelijk maken en de vertrouwelijkheid van hun gesprek waarborgen.
Indien het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon onmogelijk is ingevolge uitzonderlijke omstandigheden, moet de onderzoeksrechter de personen verhoren die de ten laste gelegde feiten met betrekking tot deze persoon, kunnen uiteenzetten.
Al de in deze paragraaf bedoelde elementen, met inbegrip van de eventuele uitzonderlijke omstandigheden die het verhoor van de betrokken persoon onmogelijk hebben gemaakt, worden vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
Van de beslissing van de onderzoeksrechter wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant en, zodra mogelijk, wordt hem een afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel bezorgd. De commandant vermeldt in een proces-verbaal het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de onderzoeksrechter en het precieze uur van de afgifte van het afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel.
§ 6. Ingeval de vervolging in België wordt ingesteld, wordt de verdachte zo spoedig als de omstandigheden het mogelijk maken naar België overgebracht.
Binnen vierentwintig uur na zijn aankomst op het grondgebied van het Rijk, moet hij fysiek voor de onderzoeksrechter verschijnen en ondervraagd worden. De onderzoeksrechter gaat na of de in paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen van vierentwintig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en van ten hoogste een maand werden nageleefd. Bij gebrek aan verhoor binnen de vierentwintig uur of in geval van niet-naleving van de in de paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen wordt de verdachte in vrijheid gesteld.
Indien de onderzoeksrechter oordeelt is dat de hechtenis moet worden gehandhaafd, vaardigt hij een aanhoudingsbevel uit overeenkomstig artikel 16 van de wet van 20 juli1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
Art. 3. § 1. De in artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee bedoelde misdrijven van piraterij gepleegd aan boord van een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van het Rijk.
§ 2. De federale procureur is bevoegd om in België elke persoon te vervolgen die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan het misdrijf van piraterij bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee, wanneer de feiten tegen een Belgisch schip zijn gepleegd of wanneer de verdachten door Belgische militairen werden aangehouden.
§ 3. De in paragraaf 2 bedoelde vervolgingen kunnen plaatsvinden, zelfs indien de persoon niet wordt gevonden op het grondgebied van het Rijk.
§ 4. De federale procureur oordeelt over de opportuniteit van de vervolging, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak.
Voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals inzonderheid kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en de Staat van dit rechtscollege gebonden zijn, kan hij beslissen dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt :
- hetzij bij het rechtscollege van de vlaggestaat van het schip waartegen de feiten zijn gepleegd;
- hetzij bij het rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden;
- hetzij bij het rechtscollege van een derde Staat, zulks zodra de voorwaarden van deze overdracht met deze Staat zijn vastgesteld op een wijze die in overeenstemming is met het toepasselijk internationaal recht.
§ 5. De burgerlijke partijstellingen zijn slechts ontvankelijk na de beslissing van de federale procureur om de strafvordering uit te oefenen.
§ 6. De rechtscolleges te Brussel zijn uitsluitend bevoegd om kennis te nemen van de in de artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee bedoelde misdrijven.
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 4. In artikel 144quater van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 2003, worden de woorden " en in de artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee ingevoegd tussen het woord " Strafwetboek " en het woord " wordt ".
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding
Art. 5. Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 december 2009.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
De Minister van Landsverdediging,
P. DE CREM
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
gecoördineerde versie zie juridat