HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen.
Artikel 1.(§ 1.) Buiten de beschermingsmaatregelen waarin deze wet voorziet, kunnen de diagnose en de behandeling van psychische stoornissen geen aanleiding geven tot enige vrijheidsbeperking, onverminderd de toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en gewoontemisdadigers. <W 2006-06-13/40, art. 52, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(§ 2. De in deze wet bedoelde beschermingsmaatregelen worden opgelegd door de vrederechter.
Echter, voor minderjarigen, evenals voor meerderjarigen ten aanzien van wie een jeugdbeschermingsmaatregel is gehandhaafd met toepassing van artikel 37, § 3, tweede en derde lid, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van de minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, is enkel de jeugdrechtbank of de jeugdrechter bevoegd.
De territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank of de jeugdrechter wordt bepaald overeenkomstig artikel 44 van de voormelde wet van 8 april 1965.
[1 Het ambt van openbaar ministerie wordt uitgeoefend overeenkomstig artikel 8 van de voormelde wet van 8 april 1965, door de procureur des Konings bij de jeugdrechtbank of de jeugdrechter die territoriaal bevoegd is.]1
Wanneer de bevoegdheid van de jeugdrechtbank bedoeld in het tweede lid een einde neemt en een door deze wet voorziene maatregel nog loopt, zendt de jeugdrechtbank het dossier over aan de vrederechter, die de zaak overneemt zoals ze dan staat.) <W 2006-06-13/40, art. 52, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
----------
(1)<W 2009-12-30/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 2. De beschermingsmaatregelen mogen, bij gebreke van enige andere geschikte behandeling, alleen getroffen worden ten aanzien van een geesteszieke indien zijn toestand zulks vereist, hetzij omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit.
De onaangepastheid aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of andere waarden mag op zichzelf niet als een geestesziekte worden beschouwd.
Art. 3. Degene die zich vrij laat opnemen in een psychiatrische dienst, kan deze te allen tijde verlaten.
HOOFDSTUK II. - Behandeling in een ziekenhuis.
AFDELING 1. - Opneming ter observatie.
Art. 4. Wanneer de omstandigheden bepaald in artikel 2 zich voordoen, kan opneming ter observatie in een psychiatrische dienst bij rechterlijke beslissing worden gelast overeenkomstig de regels gesteld in de volgende artikelen.
ONDERAFDELING 1. - Algemene bepalingen en rechtspleging.
Art. 5. § 1. (Met het oog op een opneming ter observatie kan iedere belanghebbende een verzoekschrift indienen bij de (rechter).) <W 1993-08-06/30, art. 58, 003; Inwerkingtreding : 19-08-1993> <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Dit verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid :
1. de dag, de maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de persoon wiens plaatsing ter observatie wordt gevraagd;
3. het onderwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan;
4. de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan, de plaats waar hij zich bevindt;
5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.
Het verzoekschrift moet, op straffe van nietigheid, worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat.
Het verzoekschrift vermeldt bovendien, en voor zover mogelijk, de plaats en datum van geboorte van de zieke evenals, in voorkomend geval, de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
§ 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de vordering moet hieraan een omstandig geneeskundig verslag worden toegevoegd dat, op basis van een onderzoek dat ten hoogste vijftien dagen oud is, de gezondheidstoestand van de persoon wiens opneming ter observatie wordt gevraagd evenals de symptomen van de ziekte beschrijft en vaststelt dat is voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 2.
Dit verslag mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant van de zieke of van de verzoeker is of op enigerlei wijze verbonden is aan de psychiatrische dienst waar de zieke zich bevindt.
§ 3. De kennisgevingen of betekeningen aan de zieke zoals bepaald in deze wet die niet aan de persoon kunnen worden gedaan, geschieden aan de verblijfplaats of bij gebreke daarvan aan de woonplaats van de geadresseerde.
Art. 6. Indien de territoriale onbevoegdheid van de (rechter) duidelijk is, verwijst deze de vordering binnen vierentwintig uren na de indiening van het verzoekschrift, naar de bevoegde (rechter). <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De (rechter) kan verklaren dat de vordering kennelijk nietig of niet-ontvankelijk is bij een vonnis dat wordt uitgesproken binnen dezelfde termijn. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 7. § 1. Bij ontvangst van het verzoekschrift verzoekt de (rechter) de stafhouder van de Orde van advocaten of het bureau van consultatie en verdediging om onverwijld van ambtswege een advocaat aan te wijzen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 2. Binnen vierentwintig uren na de indiening van het verzoekschrift bepaalt de (rechter) bij een zelfde beslissing de dag en het uur van zijn bezoek aan de persoon wiens opneming ter observatie wordt gevraagd en van de zitting. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Binnen dezelfde termijn geeft de griffier aan de zieke en, in voorkomend geval, aan diens wettelijke vertegenwoordiger bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift.
De gerechtsbrief vermeldt de plaats, de dag en het uur van het bezoek van de (rechter) aan de zieke, alsook de plaats, de dag en het uur van de zitting. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De gerechtsbrief vermeldt de naam en het adres van de advocaat die ambtshalve is aangesteld zoals bepaald in § 1 van dit artikel. Hij vermeldt bovendien dat de zieke het recht heeft een andere advocaat, een geneesheer-psychiater en een vertrouwenspersoon te kiezen.
De (rechter) kan zo nodig het bezoek en de zitting bepalen op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag en ambtshalve bevelen dat de kennisgeving bij gerechtsbrief wordt vervangen door een betekening door een gerechtsdeurwaarder die hij daartoe aanwijst. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 3. Indien de zieke de naam van de door hem gekozen geneesheer-psychiater niet heeft medegedeeld aan de griffier, kan de (rechter) er een aanwijzen om de zieke bij te staan. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 4. De griffier geeft aan de verzoeker bij gerechtsbrief kennis van de beslissing van de (rechter), bepaald in § 2. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het verzoekschrift en deze beslissing aan de advocaten van de partijen en in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke). <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 10-02-2005
§ 5. Op de vastgestelde dag en het vastgestelde uur hoort de (rechter) de zieke, alsmede alle andere personen die hij dienstig acht te horen, een en ander in aanwezigheid van de advocaat van de zieke.
Behoudens uitzonderlijke omstandigheden bezoekt hij de zieke op de plaats waar deze zich bevindt.
Hij verzamelt bovendien alle nuttige inlichtingen van medische of sociale aard.
Art. 8. § 1. De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt.
Na op de zitting alle partijen te hebben gehoord, doet de (rechter) bij omstandig gemotiveerd vonnis uitspraak in openbare zitting binnen tien dagen na de indiening van het verzoekschrift. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 2. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van het vonnis, alsmede van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken.
(Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de raadslieden, aan de procureur des Konings en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke). <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 10-02-2005>
§ 3. Indien de (rechter) het verzoek inwilligt, wijst hij de psychiatrische dienst aan waarin de zieke ter observatie wordt opgenomen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de directeur van de instelling waartoe de aangewezen psychiatrische dienst behoort, verder in deze wet de directeur van de instelling genoemd.
Onmiddellijk na de kennisgeving treft deze alle nodige maatregelen voor de opneming ter observatie van de zieke.
De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.
ONDERAFDELING 2. - Dringendheid.
Art. 9.In spoedeisende gevallen kan de procureur des Konings van de plaats waar de zieke zich bevindt, [1 of, in voorkomend geval, de procureur des Konings bedoeld in artikel 1, § 2, vierde lid,]1 beslissen dat deze ter observatie zal worden opgenomen in de psychiatrische dienst die hij aanwijst.
De procureur des Konings treedt op, hetzij ambtshalve na het schriftelijk advies van een door hem aangewezen geneesheer, hetzij op schriftelijk verzoek van een belanghebbende, welk verzoek vergezeld moet gaan van het in artikel 5 bedoelde verslag.
Het advies of het verslag moeten het spoedeisend karakter aantonen.
De procureur des Konings geeft kennis van zijn beslissing aan de directeur van de instelling. De wijze waarop de beslissing van de procureur des Konings wordt uitgevoerd, wordt bij koninklijk besluit geregeld.
Binnen vierentwintig uren na zijn beslissing geeft de procureur des Konings daarvan kennis aan de (rechter) van de verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van de woonplaats of, bij gebreke daarvan nog aan de (rechter) van de plaats waar de zieke zich bevindt en dient bij hem het verzoekschrift in, bedoeld in artikel 5. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Binnen dezelfde termijn geeft de procureur des Konings van zijn beslissing en van zijn verzoekschrift kennis aan de zieke en, in voorkomend geval, aan diens wettelijke vertegenwoordiger, aan de persoon bij wie de zieke verblijft en, in voorkomend geval, aan de belanghebbende die de procureur des Konings hierom heeft verzocht.
De procedure bepaald in de artikelen 6, 7 en 8 is mede van toepassing.
Indien de procureur des Konings het in het vijfde lid bedoelde verzoekschrift niet binnen vierentwintig uren heeft ingediend of indien de (rechter) geen beslissing heeft genomen binnen de termijn bepaald in artikel 8, vervalt de door de procureur des Konings getroffen maatregel. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
----------
(1)<W 2009-12-30/13, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
ONDERAFDELING 3. - Modaliteiten, duur en einde van de opneming ter observatie.
Art. 10. De directeur van de instelling schrijft de zieke in een register in; daarin worden vermeld zijn identiteit, elke opneming, elk verlof of ontslag, de beslissingen betreffende de beschermingsmaatregelen die te zijnen aanzien worden genomen en de personen die met toepassing van artikel 7 zijn aangewezen of gekozen.
De Koning bepaalt de wijze waarop het register bedoeld in het eerste lid moet worden bijgehouden.
Art. 11. De observatie mag niet langer duren dan veertig dagen. Gedurende deze periode wordt de zieke bewaakt, grondig onderzocht en behandeld met inachtneming van de beperkte duur van de maatregel.
Zij sluit niet uit dat, op grond van een beslissing van een geneesheer van de dienst en onder diens gezag en verantwoordelijkheid, de zieke voor beperkte tijd, alleen of onder begeleiding, kan uitgaan, noch dat hij, deeltijds, in de instelling verblijft overdag of 's nachts.
Art. 12. De observatie loopt ten einde vóór het verstrijken van de termijn van de veertig dagen, indien dat wordt beslist door :
1. Hetzij de (rechter) die de beslissing tot opneming ter observatie heeft genomen.<W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Het vonnis wordt gewezen op verzoek van de zieke of van enige belanghebbende.
De artikelen 7 en 8 zijn mede van toepassing tenzij het verzoek kennelijk ongegrond is en geen enkel nieuw betekenisvol element bevat; het advies van de geneesheer-diensthoofd wordt steeds gevraagd.
2. Hetzij de procureur des Konings die de beslissing tot opneming ter observatie heeft genomen, zolang de (rechter) niet heeft beslist. Hij brengt de in artikel 9 bedoelde personen hiervan op de hoogte en deelt aan de (rechter) en aan deze personen mee of hij afziet van zijn vordering. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
3. Hetzij de geneesheer-diensthoofd die in een gemotiveerd verslag vaststelt dat de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt. Hij deelt zulks mee aan de zieke en aan de directeur van de instelling. Deze laatste verwittigt de magistraat die de beslissing genomen heeft, de (rechter) voor wie de zaak aanhangig is, de procureur des Konings, evenals de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De vonnissen en beslissingen vermeld in dit artikel zijn niet vatbaar voor enig rechtsmiddel, uitgezonderd de vonnissen die het verzoek kennelijk ongegrond verklaren.
AFDELING 2. - Verder verblijf.
ONDERAFDELING 1. - Algemene bepalingen.
Art. 13. Indien de toestand van de zieke zijn verder verblijf in de instelling na het verstrijken van de observatieperiode vereist, zendt de directeur van de instelling, ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de termijn bepaald voor de opneming ter observatie, aan de (rechter) een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd dat de noodzaak van verder verblijf bevestigt. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De artikelen 7 en 8 zijn mede van toepassing.
De (rechter) doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Hij stelt de duur vast van het verder verblijf, die twee jaar niet te boven mag gaan.
Wanneer de zieke het schriftelijk advies van een geneesheer van zijn keuze heeft overgelegd en dit advies verschilt van dat van de geneesheer-diensthoofd, hoort de rechter, in tegenwoordigheid van de advocaat van de zieke, de geneesheren op tegenspraak.
Art. 14. Na afloop van het verder verblijf ontslaat de directeur van de instelling de zieke, behalve indien, met toepassing van artikel 13, is gevonnist dat hij voor een nieuwe periode van ten hoogste twee jaar in de instelling zal worden gehouden.
Art. 15. Gedurende het verder verblijf wordt de zieke bewaakt en behandeld. Dit sluit niet uit dat, op grond van de beslissing van een geneesheer van de dienst en onder diens gezag en verantwoordelijkheid, de zieke voor beperkte tijd, alleen of onder begeleiding, kan uitgaan, noch dat hij, deeltijds, in de instelling verblijft overdag of 's nachts, noch dat hij met zijn instemming beroepsarbeid verricht buiten de dienst.
ONDERAFDELING 2. - Nazorg.
Art. 16. Gedurende het verder verblijf kan de geneesheer-diensthoofd te allen tijde, in een gemotiveerd verslag en met instemming van de zieke, een beslissing nemen tot nazorg buiten de instelling, onder bepaling van de voorwaarden inzake verblijfplaats, geneeskundige behandeling of maatschappelijke hulpverlening. Tijdens de nazorg, die ten hoogste één jaar mag duren, blijft de maatregel van verder verblijf gehandhaafd.
De geneesheer brengt zijn beslissing ter kennis van de zieke en van de directeur van de instelling, die haar meedeelt aan de (rechter). <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Deze laatste laat deze beslissing ter kennis brengen van de personen aan wie kennis is gegeven van de beslissing tot verder verblijf en geeft hiervan bericht aan de personen of overheidsorganen aan wie deze beslissing is meegedeeld.
Art. 17. Gedurende de nazorg kan de geneesheer-diensthoofd te allen tijde :
1° de nazorg doen eindigen indien hij oordeelt dat de toestand van de zieke het toelaat;
2° besluiten dat de zieke opnieuw in de dienst zal worden opgenomen omdat zijn geestestoestand zulks vereist of omdat de voorwaarden van de nazorg niet in acht worden genomen. In dat geval zijn de bepalingen van het tweede en derde lid van het vorige artikel mede van toepassing.
ONDERAFDELING 3. - Overbrenging naar een andere dienst.
Art. 18. § 1. Gedurende het verder verblijf kan de zieke, met het oog op een meer geschikte behandeling, naar een andere psychiatrische dienst worden overgebracht.
De beslissing wordt genomen door de geneesheer-diensthoofd in overeenstemming met de geneesheer-diensthoofd van de andere dienst, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van enige belanghebbende, hetzij op verzoek van een bevoegde geneesheer-inspecteur van de psychiatrische diensten.
De geneesheer deelt zijn beslissing mee aan de zieke en wijst er hem op dat hij hiertegen verzet kan doen. Hij deelt ze ook mee aan (de rechter), aan de procureur des Konings evenals aan de directeur van de instelling; deze brengt de beslissing van de geneesheer-diensthoofd per aangetekende brief ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger van de zieke, van de advocaat en, in voorkomend geval, van de geneesheer en de vertrouwenspersoon die de zieke heeft gekozen, evenals van de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-06-13/40, art. 53, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 2. De zieke, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn advocaat of zijn geneesheer, evenals de verzoeker kunnen zich, binnen acht dagen na de toezending van de aangetekende brief, verzetten tegen de beslissing waarbij de overbrenging wordt gelast of geweigerd. Het verzet wordt gedaan bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van (het vredegerecht of de jeugdrechtbank) waar tot de maatregel werd besloten. (De rechter) behandelt het verzoek en doet uitspraak op de wijze bepaald in de laatste vier leden van artikel 13. <W 2006-06-13/40, art. 53, 1° en 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De uitvoering van de beslissing tot overbrenging wordt opgeschort gedurende de termijn van acht dagen en gedurende het verzet. De artikelen 10 en 15 zijn mede van toepassing.
ONDERAFDELING 4. - Einde van het verblijf.
Art. 19. § 1. De geneesheer-diensthoofd kan, uit eigen beweging of op verzoek van enige belanghebbende, beslissen dat het verder verblijf niet langer nodig is in een gemotiveerd verslag waarin hij vaststelt dat de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt.
§ 2. De beslissing bedoeld in artikel 17, 1°, brengt de opheffing van de maatregel van verder verblijf mee.
De maatregel van verder verblijf wordt eveneens opgeheven indien binnen één jaar nazorg niet tot wederopneming is besloten.
§ 3. De geneesheer-diensthoofd deelt zijn beslissing mede aan de zieke, de procureur des Konings en aan de directeur van de instelling.
Deze laatste verwittigt per aangetekende brief de magistraat die de beslissing genomen heeft, de (rechter) voor wie de zaak aanhangig is, evenals de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 4. De beslissing waarmee aan de beschermingsmaatregel een einde wordt gemaakt, wordt onmiddellijk uitgevoerd.
Art. 20. De persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd, kan, binnen vijf dagen na de toezending van de aangetekende brief waarin hem wordt medegedeeld dat de geneesheer-diensthoofd het verder verblijf niet langer nodig acht, tegen die beslissing verzet doen, bij verzoekschrift gericht tot de bevoegde (rechter). <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De tussenkomst van een advocaat, overeenkomstig artikel 7, § 1, is verplicht. In de oproeping van de zieke wordt vermeld dat hij het recht heeft een andere advocaat te kiezen.
De (rechter) behandelt het verzoek op tegenspraak en doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 1991-07-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>
Art. 21. Zodra het verder verblijf beëindigd is, worden de minderjarige of de onbekwaamverklaarde opnieuw toevertrouwd aan de persoon onder wiens gezag zij waren geplaatst.
Op verzoek van de geneesheer-diensthoofd of van enige belanghebbende kan de vrederechter de zieke in diens belang toevertrouwen aan een andere persoon, na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings en na de wettelijke vertegenwoordiger te hebben gehoord. Deze beslissing blijft van kracht tot ze door de (rechter) wordt ingetrokken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Van die beslissing wordt bij gerechtsbrief kennis gegeven aan de verzoeker, aan de zieke en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger; en aan de persoon onder wiens gezag hij wordt geplaatst; zij wordt medegedeeld aan de procureur des Konings en aan de (rechter) in wiens rechtsgebied de zieke is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(Lid 4 opgeheven) <W 1994-02-02/33, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 27-09-1994>
(De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 1991-07-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>
ONDERAFDELING 5. - Herziening.
Art. 22. Wanneer de beslissing bedoeld in artikel 13 definitief is, kan (de rechter), hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de zieke of van enige belanghebbende, te allen tijde tot herziening daarvan overgaan. <W 2006-06-13/40, art. 54, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Het verzoek moet worden gesteund door een verklaring van een geneesheer.
De persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd, wordt bij gerechtsbrief in de zaak betrokken met een uitnodiging om te verschijnen.
(De rechter) wint het advies in van de geneesheer-diensthoofd en neemt onverwijld een beslissing op tegenspraak met toepassing van artikel 20, tweede lid. <W 2006-06-13/40, art. 54, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 1991-07-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>
(Ten aanzien van de in artikel 1, § 2, bedoelde personen herziet de jeugdrechtbank de beslissing tot handhaving ten minste om de zes maanden, of ten minste om de drie maanden als de maatregel genomen is op grond van artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.) <W 2006-06-13/40, art. 54, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Afdeling 3. - Opneming van een geïnterneerde veroordeelde bij het verstrijken van de vrijheidsbenemende straf of straffen. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 139; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
Art. 22bis. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 140; Inwerkingtreding : 01-03-2013> § 1. Indien de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig artikel 112 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis van oordeel is dat de geïnterneerde-veroordeelde ten gevolge van zijn geestesstoornis een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit, zendt het openbaar ministerie aan de vrederechter van de plaats waar de geïnterneerde-veroordeelde verblijft een met redenen omkleed verzoekschrift tot opname in een door de vrederechter aan te wijzen inrichting. Bij zijn verzoekschrift voegt hij het dossier van de strafuitvoeringsrechtbank betreffende de geïnterneerde-veroordeelde.
§ 2. De vrederechter doet met voorrang boven alle zaken uitspraak.
De vrederechter neemt zijn beslissing overeenkomstig de artikelen 7 en 8.
§ 3. Indien de vrederechter het verzoek inwilligt, wijst hij de psychiatrische dienst aan waarin de zieke ter observatie zal worden opgenomen of zal verblijven.
De artikelen 10 en 11 zijn van toepassing.
§ 4. Het vonnis is uitvoerbaar bij het verstrijken van de vrijheidsbenemende straf of straffen.
§ 5. Indien de vrederechter bij het verstrijken van de straf of de straffen geen beslissing tot opneming heeft genomen, wordt de geïnterneerde-veroordeelde in vrijheid gesteld.
Art. 22ter. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 141; Inwerkingtreding : 01-03-2013> § 1. Ten minste vijftien dagen voor het verstrijken van de voor de opneming ter observatie bepaalde termijn, zendt de directeur van de instelling aan de vrederechter een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd betreffende de noodzaak van een verder verblijf.
De artikelen 13, eerste tot vierde lid, en 15 zijn van toepassing.
§ 2. Ten minste vijftien dagen voor het verstrijken van de voor het verder verblijf bepaalde termijn, zendt de directeur van de instelling aan de vrederechter een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd betreffende de noodzaak van een verder verblijf.
De artikelen 13, eerste tot vierde lid, en 15 zijn van toepassing.
Art. 22quater. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 142; Inwerkingtreding : 01-03-2013> § 1. Tijdens het verder verblijf kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende, mits advies van de geneesheer-diensthoofd :
1° een beslissing nemen tot nazorg buiten de instelling, onder bepaling van de voorwaarden inzake verblijfplaats, geneeskundige behandeling of maatschappelijke hulpverlening;
2° met het oog op een meer geschikte behandeling een beslissing nemen tot overbrenging naar een andere psychiatrische dienst;
3° een einde maken aan het verder verblijf indien de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt.
De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing.
§ 2. Gedurende de nazorg kan de vrederechter, steunend op een verklaring van een geneesheer, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende :
1° een einde maken aan de nazorg indien de toestand van de zieke het toelaat;
2° beslissen dat de zieke opnieuw in een dienst wordt opgenomen omdat zijn geestestoestand zulks vereist of omdat de voorwaarden van de nazorg niet in acht worden genomen.
De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing.
Art. 22quinquies. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 143; Inwerkingtreding : 01-03-2013> Tegen de overeenkomstig deze afdeling door de vrederechter uitgesproken beschikkingen kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 30.
Die beschikkingen zijn niet uitvoerbaar bij voorraad.
Art. 22sexies. <ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 144; Inwerkingtreding : 01-03-2013> De artikelen 5, 6, 9, 12, 14, 16, 17, 18, 19, 20 en 22 zijn niet van toepassing op deze afdeling.
HOOFDSTUK III. - Verpleging in een gezin.
Art. 23. Wanneer beschermingsmaatregelen noodzakelijk blijken, maar de toestand van de geesteszieke en de omstandigheden niettemin verpleging in een gezin toelaten, kan te dien einde iedere belanghebbende een verzoekschrift overeenkomstig artikel 5 indienen bij de vrederechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan nog, bij de vrederechter van de plaats waar de zieke zich bevindt.
De vordering wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 6 en 7.
Art. 24. <W 1991-07-18/30, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>
§ 1. De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt.
Na op de zitting alle partijen te hebben gehoord, doet de (rechter) bij omstandig gemotiveerd vonnis uitspraak in openbare zitting binnen tien dagen na de indiening van het verzoekschrift. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 2. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van het vonnis, alsmede van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken.
Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de raadslieden, aan de procureur des Konings en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke.
§ 3. Indien de (rechter) het verzoek inwilligt, geeft hij opdracht aan een bepaalde persoon de zieke te bewaken en aan een geneesheer de zieke te behandelen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Deze maatregel geldt voor een termijn van maximum veertig dagen.
De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de persoon die opdracht heeft de zieke te bewaken.
Onmiddellijk na de kennisgeving treft deze alle nodige maatregelen voor de opneming van de zieke in het gezin.
De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.
Art. 25. <W 1991-07-18/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>
§ 1. Indien de toestand van de zieke zijn verder verblijf in het gezin na het verstrijken van de termijn van veertig dagen vereist, zendt de geneesheer die belast werd met de behandeling, ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van die termijn, aan de (rechter) die de beschermingsmaatregel heeft bevolen, een omstandig verslag dat de noodzaak van verder verblijf bevestigt. De (rechter) doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Hij stelt de duur vast van het verder verblijf, die twee jaar niet te boven mag gaan.
De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wanneer de zieke het schriftelijk advies van de geneesheer van zijn keuze heeft voorgelegd en dit advies verschilt van dat van de geneesheer, kan de vrederechter, in tegenwoordigheid van de advocaat van de zieke, de geneesheren op tegenspraak horen.
§ 2. Na afloop van het verder verblijf neemt de verpleging in een gezin een einde, behalve indien, met toepassing van de procedure bepaald in § 1, is gevonnist dat de beschermingsmaatregel behouden zal blijven voor een nieuwe periode van ten hoogste twee jaar.
Art. 26. De maatregelen van behandeling en bewaking bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25 kunnen worden herzien of opgeheven volgens de procedure bepaald in artikel 22, na overlegging van een geneeskundige verklaring waarin bevestigd wordt dat die opheffing wenselijk is.
De persoon die de beschermingsmaatregel heeft gevraagd, is partij in het geding.
Bij het beëindigen van de maatregel is artikel 21 van toepassing.
Art. 27. De behandelende geneesheer ontvangt of bezoekt de zieke op geregelde tijdstippen, verstrekt hem en de persoon die opdracht heeft hem te bewaken alle nuttige raadgevingen en instructies, en zendt ten minste eenmaal in het jaar aan de (rechter) een verslag waarin hij verklaart de vereiste verzorging te hebben verstrekt en waarin hij zijn advies geeft over de noodzaak de beschermingsmaatregel al dan niet te handhaven. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 28. De (rechter) bezoekt de zieke ten minste eenmaal in het jaar. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; ED : 16-10-2006>
Art. 29. Indien de (rechter) van oordeel is dat de door hem bevolen maatregel niet langer geschikt is, kan hij, na het advies van de behandelende geneesheer te hebben ingewonnen of na dit advies gekregen te hebben, hetzij die maatregel wijzigen, hetzij een opneming ter observatie in een psychiatrische dienst bevelen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
In het eerste geval is artikel 18 van toepassing.
In het tweede geval is de procedure bepaald in de artikelen 7 en 8 van toepassing.
De opneming ter observatie schorst de maatregel van behandeling en bewaking; het verder verblijf heft die maatregel op.
HOOFDSTUK IV. - Rechtsmiddelen.
Art. 30. § 1. Tegen de vonnissen door (de rechter) gewezen met toepassing van deze wet kan geen verzet worden gedaan. <W 2006-06-13/40, art. 55, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 12 kunnen de zieke, zelfs al is deze minderjarig, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat, evenals alle partijen in het geding, hoger beroep instellen tegen de vonnissen door (de rechter) gewezen met toepassing van deze wet. <W 2006-06-13/40, art. 55, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De termijn van hoger beroep is vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het vonnis.
De vonnissen gewezen met toepassing van de artikelen 8, 9, 13, 22, 24, 25 en 26, zijn, niettegenstaande hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
§ 3. (Het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechter wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die de datum van de zitting bepaalt. De zaak wordt toegewezen aan een kamer met drie rechters. Het hoger beroep tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de voorzitter van het hof van beroep, die de datum van de zitting bepaalt.) <W 2006-06-13/40, art. 55, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(De procureur- generaal of de procureur des Konings) en de zieke, bijgestaan door een advocaat en, in voorkomend geval, door de geneesheer-psychiater van zijn keuze, worden gehoord. <W 2006-06-13/40, art. 55, 3°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt.
Betreft het beslissingen gewezen met toepassing van de artikelen 13, 20, 22, 25 en 26, dan lopen de maatregelen ter bescherming van de zieke onmiddellijk ten einde, indien (de rechtbank of het hof) over het verzoekschrift geen uitspraak heeft gedaan binnen een maand na de indiening, zij het door het gelasten van een onderzoeksmaatregel. <W 2006-06-13/40, art. 55, 4°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Een zelfde termijn van een maand gaat in op de dag waarop die onderzoeksmaatregel is voltrokken; de totale termijn waarbinnen (de rechtbank of het hof) een (definitieve beslissing) moet wijzen, mag echter drie maanden niet te boven gaan. <W 2006-06-13/40, art. 55, 5° en 6°, 006; ED : 16-10-2006>
De zaak wordt vastgesteld op verzoek van de meest gerede partij.
§ 4. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van (het vonnis of het arrest) en met toepassing van § 3, vierde en vijfde lid, geeft hij bij gerechtsbrief kennis van het ontbreken van (een vonnis of een arrest). <W 2006-06-13/40, art. 55, 7°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van (het vonnis of het arrest) of kennisgeving van het ontbreken van (een vonnis of een arrest) aan de raadslieden en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer en de vertrouwenspersoon van de zieke.) <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 10-02-2005> <W 2006-06-13/40, art. 55, 7°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 5. De griffier geeft, in voorkomend geval, bij gerechtsbrief kennis van (het vonnis of het arrest) of van het ontbreken van (een vonnis of een arrest) aan de directeur van de instelling of aan de persoon die werd aangewezen om de zieke te bewaken. <W 2006-06-13/40, art. 55, 8°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
§ 6. (De procureur-generaal of de procureur des Konings) vervolgt de tenuitvoerlegging van (het vonnis of het arrest) op de door de Koning bepaalde wijze. <W 2006-06-13/40, art. 55, 9° en 10°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 31. De termijn om zich in cassatie te voorzien is één maand vanaf de kennisgeving van (het vonnis of het arrest). <W 2006-06-13/40, art. 56, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
HOOFDSTUK V. - Algemene bepalingen.
Art. 32. § 1. Iedere geesteszieke wordt behandeld met eerbiediging van zijn vrijheid van mening, van zijn godsdienstige en filosofische overtuiging en op zulke wijze dat zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, zijn sociale en gezinscontacten alsmede zijn culturele ontplooiing in de hand worden gewerkt.
§ 2. Verzoekschriften of klachten uitgaande van de zieke en gericht tot de gerechtelijke of administratieve overheden of brieven aan of van de zieke mogen niet worden ingehouden, geopend of vernietigd.
In iedere psychiatrische dienst kan de zieke het bezoek ontvangen van zijn advocaat, van de door hem gekozen geneesheer en, overeenkomstig het huishoudelijk reglement, van een vertrouwenspersoon of, behoudens geneeskundige contra-indicatie, van iedere andere persoon.
De door de zieke gekozen geneesheer en de advocaat van de zieke kunnen zich het register bedoeld in artikel 10, doen voorleggen.
Zij kunnen van een geneesheer van de dienst alle inlichtingen verkrijgen die nuttig zijn voor de beoordeling van de toestand van de zieke. Bovendien kan de door de zieke gekozen geneesheer, in tegenwoordigheid van een geneesheer van de dienst, het geneeskundig dossier inzien.
Art. 33. Het toezicht op de naleving van deze wet in de psychiatrische diensten wordt uitgeoefend door de procureur des Konings en de (rechter) van de plaats waar de dienst gelegen is, alsook door de geneesheren-inspecteurs-psychiaters hiertoe aangewezen door de overheden bevoegd krachtens de artikelen 59bis en 59ter van de Grondwet. De magistraten en de geneesheren die hiertoe opdracht hebben gekregen van de bevoegde overheden, alsmede de deskundigen aangewezen door (de bevoegde rechter), hebben toegang tot de psychiatrische diensten; zij kunnen zich de registers, gehouden ter uitvoering van deze wet en alle stukken die zij nodig hebben voor het volbrengen van hun taak, doen voorleggen. <W 2006-06-13/40, art. 57, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; ED : 16-10-2006>
Art. 34. De reis- en verblijfkosten van de magistraten, de kosten en het ereloon van de deskundigen en van de door de zieke gekozen geneesheer, evenals het getuigengeld, worden ten voordele van de verzoekers voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
De kosten van vervoer, opneming, verblijf en behandeling in een psychiatrische dienst, of in een gezin, en van eventuele overbrenging naar een andere dienst of een ander gezin, komen ten laste van (de zieke of, indien het een minderjarige betreft, van zijn wettelijke vertegenwoordigers). <W 2006-06-13/40, art. 58, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
(De rechter, de rechtbank of het hof kan) alleen dan in de gerechtskosten veroordelen wanneer de vordering niet uitgaat van de zieke. <W 2006-06-13/40, art. 58, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 35. <W 1993-08-06/30, art. 59, 003; Inwerkingtreding : 19-08-1993> Indien de zieke werd geplaatst in een ander kanton, stuurt de (rechter) het dossier naar zijn collega in wiens kanton de zieke werd gezonden. Deze laatste rechter wordt bevoegd. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 36. De Koning kan :
1° onverminderd de normen en voorwaarden door de wet aan de ziekenhuizen opgelegd, de specifieke voorwaarden bepalen waaraan iedere psychiatrische dienst moet voldoen, meer bepaald :
a) de voorwaarden waaronder de diensten die zijn erkend door de overheden bevoegd voor het gezondheidsbeleid op grond van de artikelen 59bis en 59ter van de Grondwet, de geesteszieken ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen, moeten opnemen;
b) de kwalificatie, de wijze van bezoldiging, aanwijzing en intrekking van de aanwijzing van de geneesheren-diensthoofd van de psychiatrische diensten die gemachtigd zijn om de beslissingen bedoeld in deze wet te nemen, alsmede de voorwaarden waaronder zij hun opdracht uitvoeren.
Deze geneesheren kunnen slechts ontslagen worden in geval van grove nalatigheid of schending van hun wettelijke of conventionele verplichtingen, maar in geen geval wegens beslissingen genomen of handelingen verricht in overeenstemming met de bepalingen van deze wet;
c) de maatregelen die genomen moeten worden om het vervoer of de overbrenging van zieken ingevolge beschermingsmaatregelen genomen met toepassing van deze wet, te verzekeren.
2° de wijze regelen waarop het in artikel 10 bedoelde register wordt gehouden.
3° de maatregelen voorschrijven die bij intrekking van de erkenning van de dienst moeten worden getroffen om de continuïteit in de verzorging te verzekeren.
4° nadere regels stellen voor de opneming ter observatie en het verder verblijf, met inbegrip van de nazorg, evenals voor de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de ziekenhuizen waartoe de aangewezen psychiatrische dienst behoort en de diensten die gedurende de nazorg de coördinatie van de opvang waarnemen.
5° de voorwaarden bepalen waaronder een zieke verpleegd kan worden in een gezin.
HOOFDSTUK VI. - Strafbepalingen.
Art. 37. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 147, 155, 156 en 434 tot 438 van het Strafwetboek wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot zeven dagen en met geldboete van een frank tot vijfentwintig frank of met een van die straffen alleen, de overtreding van de volgende bepalingen van deze wet :
- artikel 5, § 2, laatste lid;
- artikel 8, § 3, tweede lid;
- artikel 9, vierde lid;
- artikel 10;
- artikel 12, 3;
- artikel 14;
- artikel 15;
- artikel 16, laatste lid;
- artikel 18, § 1, laatste lid, § 2, laatste lid;
- artikel 19, §§ 3 en 4;
- artikel 27;
- artikel 32.
Iedere belemmering van het toezicht bedoeld in artikel 33 wordt met dezelfde straffen gestraft.
Indien dat misdrijf is gepleegd met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen.
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn mede van toepassing op de misdrijven omschreven in deze wet.
Overtreding van de uitvoeringsbesluiten genomen krachtens deze wet, kan met dezelfde straffen worden gestraft.
De rechter kan, op grond van een bijzondere motivering, aan de geneesheer-diensthoofd die veroordeeld werd wegens een van de overtredingen bepaald in het tweede lid, of van de artikelen 145, 147, 155, 156 en 434 tot 438 van het Strafwetboek, een verbod opleggen om de functie van diensthoofd van een psychiatrische dienst te vervullen, voor een duur van zes maanden tot twee jaar.
HOOFDSTUK VII. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 38. § 1. <Wijzigingsbepaling van artikel 838 van het Burgerlijk Wetboek.>
§ 2. <Wijzigingsbepaling van artikel 594,15°, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 3. <Wijzigingsbepaling van artikel 598,1°, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 4. <Wijzigingsbepaling van artikel 627,6°, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 5. <Wijzigingsbepaling van artikel 764,2°, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 6. <Wijzigingsbepaling van artikel 1150, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 7. <Wijzigingsbepaling van artikel 1186, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 8. <Wijzigingsbepaling van artikel 1187, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 9. <Wijzigingsbepaling van artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.>
§ 10. <Wijzigingsbepaling van artikel 162,18°, van het koninklijk besluit nr.64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.>
§ 11. <Wijzigingsbepaling van artikel 59-(1),32°, van het Wetboek der zegelrechten.>
§ 12. <Wijzigingsbepaling van artikel 43 van de wet van 8 april 1963 betreffende de jeugdbescherming.>
§ 13. Opgeheven worden :
a) Onverminderd de bepalingen die krachtens de wet van 8 augustus 1980 tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoren, de wet van 18 juni 1850 op de regeling der krankzinnigen, gewijzigd bij de wet van 28 december 1873, bij de koninklijke besluiten van 1 juni 1874, 29 juli en 14 augustus 1933 en bij de wet van 10 oktober 1967, met uitzondering van hoofdstuk VII, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 7 mei 1973;
b) De woorden " de afgezonderde krankzinnigen " in artikel 7, 1°, tweede lid, van het Kieswetboek.
HOOFDSTUK VIII. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 39. Deze wet treedt in werking op de datum bepaald door de Koning, en uiterlijk één jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 40. In afwijking van artikel 39 wordt elke maatregel van vrijheidsbeneming die is genomen krachtens de vroegere wetgeving op de behandeling van de krankzinnigen, van rechtswege opgeheven bij het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, behalve wanneer die maatregel wordt vervangen door een krachtens de artikelen 13 of 25 genomen maatregel.
Art. 41. De geneesheren die in dienst zijn bij de inwerkingtreding van deze wet en ressorteren onder het bij koninklijk besluit van 4 juni 1920 opgericht Bijzonder Fonds, verkrijgen een ten minste even gunstige bezoldigingsregeling als zij tevoren hebben genoten.
De met toepassing van artikel 36 van deze wet genomen koninklijke besluiten zijn op hen van toepassing.
Art. 42. De registers gehouden overeenkomstig artikel 22 van de wet van 18 juni 1850, gewijzigd bij de wet van 28 december 1873, moeten in elke psychiatrische dienst bewaard worden onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de instelling.