Artikel 1. <W 31-07-1985, art. 1> § 1. De Regering kan ter uitvoering van verdragen die met vreemde Staten op grondslag van wederkerigheid zijn gesloten, de uitlevering toestaan van vreemdelingen die door buitenlandse rechterlijke autoriteiten worden vervolgd als dader, mededader of medeplichtige wegens overtreding van de strafwet, dan wel gezocht worden voor de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.
Onder maatregel in de zin van deze wet wordt verstaan iedere maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt en die bij vonnis van de strafrechter wordt opgelegd naast of in de plaats van een straf.
§ 2. Grond voor uitlevering kunnen alleen die feiten opleveren welke luidens de Belgische en de buitenlandse wet strafbaar zijn met een vrijheidsstraf waarvan de maximumduur groter is dan één jaar.
Wanneer de uitlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een reeds uitgesproken straf, moet een gevangenisstraf van ten minste één jaar zijn opgelegd. Wanneer zij wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een veiligheidsmaatregel, moet de vrijheidsbeneming voor onbepaalde tijd of voor ten minste vier maanden zijn opgelegd.
(Derde lid opgeheven) <W 2007-05-15/50, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 13-07-2007>
§ 3. Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die elk luidens de Belgische en de buitenlandse wet strafbaar zijn met een vrijheidsstraf, maar waarvan sommige niet voldoen aan het vereiste inzake strafmaat, kan de uitlevering ook voor die feiten worden toegestaan, zelfs indien alleen geldboete is opgelegd.
Art. 2. <W 31-07-1985, art. 2> Evenwel, wanneer de misdaad of het wanbedrijf dat aan het verzoek ten grondslag ligt, buiten het grondgebied van de verzoekende partij is begaan, kan de Regering, voor zover ter zake wederkerigheid bestaat, de vervolgde of veroordeelde vreemdeling slechts uitleveren in de gevallen waarin de Belgische wet de vervolging van die misdrijven, buiten het Belgische grondgebied gepleegd, toelaat.
Art. 2bis. <W 31-07-1985, art. 3> Uitlevering kan niet worden toegestaan wanneer er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het verzoek gedaan is met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om één van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed.
(Uitlevering kan evenmin worden toegestaan wanneer er ernstige risico's bestaan dat de persoon, indien hij wordt uitgeleverd, in de verzoekende Staat wordt onderworpen aan een flagrante rechtsweigering of aan foltering of onmenselijke en onterende behandeling.
Wanneer het misdrijf waarvoor de uitlevering gevraagd wordt, in de verzoekende Staat strafbaar is met de doodstraf, staat de regering de uitlevering slechts toe indien de verzoekende Staat uitdrukkelijke zekerheden geeft dat de doodstraf niet zal uitgevoerd worden.) <W 2007-05-15/50, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 13-07-2007>
Art. 3. De uitlevering zal toegestaan worden op overlegging van het origineel of van een authentiek afschrift van hetzij het vonnis of arrest waarbij de veroordeling uitgesproken werd hetzij de beschikking van de raadkamer, het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, of de akte van strafprocedure uitgaande van de bevoegde rechter, waarbij de verwijzing van de beklaagde of de beschuldigde naar het strafgerecht formeel wordt bevolen, of waarbij zulks van rechtswege wordt meegebracht.
Zij zal eveneens worden toegestaan op overlegging van het bevel tot aanhouding of van iedere andere akte die dezelfde kracht heeft, door de bevoegde vreemde overheid verleend op voorwaarde dat deze akten duidelijk de feiten omschrijven, voor dewelke ze werden verleend, en dat ze uitvoerbaar worden verklaard door de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de vreemdeling in België verblijft of kan worden gevonden.
(De stukken bedoeld in het eerste en het tweede lid mogen per telefax worden overgelegd telkens wanneer een internationale overeenkomst daar uitdrukkelijk in voorziet en overeenkomstig de daarin vastgelegde voorwaarden voor echtverklaring.) <W 1999-01-14/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 08-03-1999>
Zodra de vreemdeling ter uitvoering van een der akten hierboven vermeld en na behoorlijke betekening ervan, zal zijn opgesloten, zal de regering het advies inwinnen van de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep in het rechtsgebied waarvan de vreemdeling werd aangehouden.
De terechtzitting gaat door in het openbaar tenzij de vreemdeling erom verzoekt dat ze met gesloten deuren zou worden gehouden.
Het openbaar ministerie en de vreemdeling worden gehoord. Deze laatste mag zich door een raadsman laten bijstaan.
De proceshandelingen zullen samen met het gemotiveerd advies, aan de minister van Justitie worden toegestuurd binnen een termijn van vijftien dagen lopende vanaf de ontvangst ervan.
Art. 4. Uitlevering bij wijze van doortocht over het Belgisch grondgebied zal desniettemin zonder inwinning van het advies van de kamer van inbeschuldigingstelling, op eenvoudige overlegging van het origineel of het authentiek afschrift van een der proceshandelingen in het vorig artikel vermeld, kunnen toegestaan worden, wanneer ze verzocht wordt ten gunste van een vreemde staat welke met België verbonden is door een verdrag waarin het misdrijf dat aan het verzoek tot uitlevering ten grondslag ligt, voorzien wordt, en wanneer dezelfde uitlevering niet door artikel 6 van de wet van 1 oktober 1833 en artikel 7 van onderhavige wet wordt verboden.
Art. 5. Bij onverwijlde spoed kan de vreemdeling op grond van een der feiten onder artikel 1 vermeld, in België voorlopig worden aangehouden op vertoon van een bevel tot aanhouding, verleend door de onderzoeksrechter bevoegd voor de plaats waar hij verblijft of kan worden aangetroffen, en aanleunend bij een officieel bericht aan de Belgische autoriteiten toegestuurd door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling veroordeeld of vervolgd is geweest.
(De vreemdeling zal echter terug in vrijheid worden gesteld indien hij, (binnen veertig dagen) vanaf zijn aanhouding, geen mededeling ontvangen heeft van het bevel tot aanhouding door de vreemde bevoegde overheid afgeleverd). <W 28-06-1899, art. 1> <W 1999-01-14/41, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 08-03-1999>
(Lid opgeheven) <W 1999-01-14/41, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 08-03-1999>
Na het bevelschrift tot aanhouding is de onderzoeksrechter gemachtigd te handelen naar de regelen in artikel 87 tot 90 van het wetboek van strafvordering voorgeschreven.
De vreemdeling mag zijn voorlopige invrijheidstelling verzoeken in de gevallen waar een Belg hetzelfde voorrecht geniet en dit onder dezelfde voorwaarden.
Zijn verzoek wordt aan de raadkamer voorgelegd.
Na de vreemdeling te hebben gehoord, zal de raadkamer eveneens beslissen of er al dan neen redenen toe bestaan om geheel of ten dele de papieren en andere inbeslaggenomen voorwerpen aan de vreemde, om uitlevering verzoekende regering, over te maken.
Zij zal de teruggave bevelen van de papieren en andere voorwerpen die geen rechtstreeks verband houden met het aan verdachte ten laste gelegd feit, en zal eventueel beslissen over de terugvorderingen van derde bezitters of andere rechthebbenden.
Art. 5bis. <W 28-06-1899, art. 2> Wanneer de vreemdeling wiens uitlevering wordt verzocht, zich aan boord bevindt van een Belgisch schip dat de territoriale vaarwaters heeft verlaten, mag de onderzoeksrechter van het arrondissement waar de vertrekhaven is gelegen, het voorlopig bevel tot aanhouding in § 1 van het vorig artikel voorzien, verlenen en, met toestemming van de minister van Justitie, de maatregelen treffen welke noodzakelijk zijn om het bestaan van het bevel, hetzij rechtstreeks, hetzij langs een consul, ter kennis van de kapitein te brengen.
Zodra dit bericht ontvangen wordt zal de opgeëiste persoon aan boord worden gedetineerd, tot de terugkomst van het schip of de ontmoeting van een ander Belgisch vaartuig dat hem onder dezelfde voorwaarden zal overnemen. Onderhavige bepalingen maken geen afbreuk aan de mogelijkheden geboden door artikel 47 van de wet van 21 juni 1849.
Van alles wordt melding gemaakt op het scheepsregister.
In dat geval vangt de termijn vermeld in § 2 van artikel 5 aan op het ogenblik dat de vreemdeling in een van 's Rijks gevangenissen wordt opgesloten.
Art. 6. De verdragen op grond van onderhavige wet gesloten worden in het Staatsblad bekend gemaakt; uitvoerbaar worden ze pas tien dagen na de datum van dit blad.
Art. 7. Tot uitlevering wordt er niet overgegaan zo sedert het ten laste gelegd feit, de vervolgingen of de veroordeling, de verjaring van de strafvordering of van de straf naar Belgisch recht is bereikt.
Art. 8. De artikelen 2 en 3 van de wet van 30 december 1836 betreffende de beteugeling van de misdaden en wanbedrijven door Belgen in het buitenland gepleegd, zijn op de misdrijven voorzien in artikel 1 van onderhavige wet toepasselijk.
Art. 9. Zij zijn eveneens toepasselijk op de bos-, veld- en visvangstmisdrijven.
Art. 10. De vreemdeling die nadat hij buiten het grondgebied van het Rijk een der misdrijven heeft gepleegd voorzien in artikel 1 van de wet van 30 december 1836 en in de artikelen 1 en 9 van onderhavige wet, de hoedanigheid van Belg zal verwerven of herwerven, mag, zo hij zich in België bevindt, er vervolgd, gevonnist en bestraft worden overeenkomstig 's Rijks wetten binnen de grenzen als bepaald door voormelde wet van 30 december 1836.
Art. 11. De rogatoire commissies uitgaande van de bevoegde vreemde autoriteiten en strekkende tot een huiszoeking of de inbeslagneming van het voorwerp van het misdrijf of van overtuigingsstukken, zullen slechts in België mogen uitgevoerd worden wegens een der feiten in artikel 1 van onderhavige wet voorzien.
Behalve in het geval voorzien in artikel 5, moeten ze voorafgaandelijk door de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de huiszoekingen en inbeslagnemingen zullen worden uitgevoerd, uitvoerbaar worden verklaard.
De raadkamer zal eveneens beslissen of er al dan niet aanleiding is om de papieren en andere in beslag genomen voorwerpen, geheel of ten dele, aan de aanzoekende regering over te maken.
Zij zal de teruggave bevelen van de papieren en andere voorwerpen die geen rechtstreeks verband houden met het aan verdachte ten laste gelegd feit, en zal eventueel beslissen over de terugvorderingen van derde bezitters of andere rechthebbenden.
Art. 12. <Opheffingsbepaling.>
Franstalige versie
1 uitvoeringbesluit