Het oorspronkelijke VLAREM II, m.n. het Besluit van de Vlaamse Regering
van 7 januari 1992 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement inzake
milieuvoorwaarden voor hinderlijke inrichtingen, werd vernietigd door de Raad van State
begin 1995 (R.v.St., nr. 52.260, 16.03.95) en was uitsluitend een uitvoeringsbesluit van
het Milieuvergunningsdecreet. Het kon derhalve alleen voorschriften bevatten voor
"ingedeelde inrichtingen" (m.n. vergunnings- of meldingsplichtige inrichtingen
vermeld in bijlage I van het VLAREM I).
Het nieuwe VLAREM II is eveneens in hoofdzaak een uitvoeringsbesluit van het
Milieuvergunningsdecreet en de hoofdbrok van het besluit betreft milieuvoorwaarden voor
ingedeelde inrichtingen. Het is echter niet uitsluitend een uitvoeringsbesluit van het
Milieuvergunningsdecreet, maar ook van de andere bestaande kaderwetten en decreten op
milieugebied. De werkingssfeer van het VLAREM II werd immers in twee opzichten verruimd:
- door het opnemen van milieukwaliteitsnormen met algemene draagwijdte
- door het vaststellen van milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen.
Basisfilosofie van VLAREM
De VLAREM-regelmentering met betrekking tot industrielawaai
kadert in de doelstelling van de Vlaamse overheid om in Vlaanderen een akoestisch
kwalitatieve omgeving te creëren. De omschrijving van de mililieukwaliteitsnorm gebeurt
met behulp van richtwaarden (RW). In functie van het stedebouwkundig gebied en het
tijdstip van de dag ('s morgens, 's avonds en 's nachts) leggen deze een bovengrens vast
voor het niveau van het omgevingsgeluid dat 95 % van de tijd mag overschreden worden.
Om deze doelstelling te bereiken worden in de
VLAREM-regelmenteringen criteria opgelegd. Om diverse redenen is het niet zo eenvoudig te
stellen dat het geluid, specifiek veroorzaakt door een bedrijf, kleiner moet zijn dan een
bepaalde richtwaarde.
Ten eerste dient de regelmentering rekening te houden met een
cumulatie-effect. Als twee naast elkaar gelegen fabrieken elk afzonderlijk minder lawaai
produceren( vb. 44 dB(A)) dan de richtwaarde(vb. 45 dB(A)) in een meetpunt, dan kan het
resultaat van beide samen (zijnde 47 dB(A)) en het overige omgevingsgeluid toch het
geluidsniveau boven de richtwaarde RW doen uitstijgen.
Een tweede reden ligt in de wens van de overheid om voor bepaalde
stedebouwkundige gebieden, waar het stiller is dan de milieukwaliteitsdoelstellingen = RW,
de geluidsniveaus niet te laten toenemen met de komst van een nieuw bedrijf. Voor een
dergelijke situatie achtte men het oportuun om de kwaliteitsdoelstelling uitgedrukt door
de richtwaarde te vervangen door een nieuwe waarde, nl. het oorspronkelijke
omgevingsgeluid LA95.
Tenslotte wenste men rekening te houden met bestaande bedrijven.
Daar is het uiteraard moeilijker om aan strenge akoestische eisen te voldoen dan wanneer
die vooraf in het ontwerp kunnen ingecalculeerd worden. De prestatie-eisen ten aanzien van
lawaaihinder zijn dan ook veel strenger voor bedrijven die als "nieuw" worden
aanzien of die een "aanzienlijke verandering" hebben ondergaan dan voor de
zogenaamde "bestaande bedrijven".
"nieuw" dient men echter niet in de strikte zin te
verstaan: ook bedrijven waarbij de exploitatievergunning reeds een tijd verlopen is, of
die zelfs nooit een vergunning hebben aangevraagd, maar die diudelijk reeds jaren bestaan,
worden toch door de overheid als "NIEUW" aanzien. Het verschil in
prestatie-eisen kan oplopen tot 10 dB(A) en meer.