Naast de niet-betaling van loon zijn ook de niet-betaling van andere vergoedingen strafbaar. Aldus zijn naast de niet/tijdige betaling van loon, ook de niet/tijdige betaling van vakantiegeld, beschermingsvergoedingen, opzeggingsvergoedingen of andere vergoedingen bij onregelmatig ontslag strafbaar.
Het niet of niet tijdig betalen van deze vergoedingen maakt een misdrijf uit overeenkomstig de strafbepalingen van het sociaal Strafwetboek.
Art. 162. Sociaal Strafwetboek
Uitbetaling van het werknemersloon
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die :
1° het loon van de werknemer niet heeft uitbetaald of het niet heeft uitbetaald op de datum dat het loon invorderbaar is;
2° zich door de leden van zijn personeel alle of een deel van de aanvullende bijdragen doet terugbetalen die de werkgever verschuldigd is, met toepassing van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939;
3° het verschuldigd vakantiegeld niet heeft uitbetaald of het niet heeft uitbetaald binnen de termijn en volgens de reglementaire voorschriften opgelegd bij de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971.
Het minimum en het maximum van de strafrechtelijke geldboete of van de administratieve geldboete worden vermenigvuldigd met twaalf wanneer enerzijds het in de betrokken sector toepasselijk minimumloon niet wordt uitbetaald aan de werknemer - of in geval van deeltijdse arbeid het gedeelte van het minimumloon dat in verhouding is verschuldigd - of niet wordt uitbetaald op de datum dat het loon invorderbaar is, en er, anderzijds, samenloop is met twee of meerdere inbreuken bedoeld bij de artikelen 138, 140 tot 142, 156, 157, 163, 165 tot 167 of 169.
Voor de in dit artikel bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Voorheen werrd de strafbepâling opgenomen in de Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
De verplichting om het loon uit te betalen op de wettelijk voorziene tijdstippen tijdens de dienstbetrekking en op de eerste betaaldag die volgt op de datum waarop de dienstbetrekking eindigt, bestaat op zichzelf en is niet afhankelijk gesteld van het verzoek van eiser om uitbetaling van zijn loon.
Krachtens artikel 3 van de Wet van 17 april 1878 houdende Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, beschikt de werknemer over een rechtsvordering tot herstel van de schade ingevolge dat misdrijf.
Krachtens artikel 26 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, zoals van toepassing voor de vervanging ervan door artikel 2 van de Wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, verjaart de burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd, zonder dat zij kan verjaren voor de strafvordering.
Het misdrijf is een onopzettelijk misdrijf: het vereist geen algemeen noch bijzonder opzet. Het is enkel vereist dat de dader de handeling of de onthouding heeft gewild, maar niet dat hij ook de eraan verbonden schadelijke gevolgen heeft gewild. Deze laatste heeft hij bij ontstentenis van voorzichtigheid of voorzorg niet voorzien of vermeden, ofschoon hij dat had kunnen en moeten doen . De vereiste schuldvorm is de onachtzaamheid.
De onachtzaamheid moet worden bewezen door de partij die zich op het bestaan van een misdrijf beroept. Wel kan uit de materiële gedraging zelf een feitelijk vermoeden van onachtzaamheid worden afgeleid. De waarde van dit vermoeden wordt door de rechter vrij beoordeeld. Indien de beklaagde met een zekere graad van geloofwaardigheid het moreel bestanddeel betwist, door bijvoorbeeld een rechtvaardigingsgrond in te roepen, is het aan de strafvervolgende of aan de burgerlijke partij om het moreel bestanddeel van het misdrijf te bewijzen .
De strafrechtelijke sanctionering van deze sociaalrechtelijk verplichtingen van de werkgever impliceert dat de strafrechtelijk aansprakelijke natuurlijke personen door wie de werkgever-rechtspersoon heeft gehandeld, persoonlijk gehouden zijn tot uitvoering van de verbintenissen van de rechtspersoon op burgerlijk vlak. .
Wanneer de organen van een rechtspersoon zich bij de uitoefening van hun mandaat schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf wordt de volkomen rechtspersoon doorbroken. Zij kunnen bijgevolg door het slachtoffer van dit misdrijf aangesproken worden in vergoeding van de ingevolge het misdrijf geleden schade.
Niets verplicht het slachtoffer van een sociaalrechtelijk misdrijf het herstel van zijn schade bij equivalent te vorderen, hij kan evenzeer opteren voor een herstel in natura.
De werknemer die beweert het slachtoffer te zijn van sociaalrechtelijke misdrijven moet het bewijs leveren van het bestaan van de misdrijven waarop hij zijn vordering steunt evenals van het bestaan en de omvang van de door hem geleden schade en het causaal verband met de gepleegde misdrijven.
Het bewijs van het bestaan van deze misdrijven wordt geregeld door de bewijsregels die gelden in het strafrecht. De feitenrechter beoordeelt bijgevolg in feite de bewijswaarde van de elementen waarop hij zijn overtuiging steunt, die hem op regelmatige wijze worden voorgelegd en die de partijen vrij hebben kunnen tegenspreken.
De arbeidsrechtbanken waarbij een vordering aanhangig is gemaakt wegens een misdrijf van niet-betaling van loon of vakantiegeld, kunnen de bewijsregels in burgerlijke zaken dus niet toepassen. De bewijslast van het misdrijf rust op de partij die zich op het misdrijf wil beroepen, als gevolg van het vermoeden van onschuld dat inherent is in strafzaken. Voor de burgerlijke rechtbanken is dit de eiser die zich beroept op een schuldvordering die steunt op het misdrijf.
Zoals voor elk misdrijf dient er ook voor het sociaalrechtelijk misdrijf van het niet betalen van loon en het niet betalen van vakantiegeld een materieel en een moreel element aangetoond te worden.
Bij misdrijven zoals het niet betalen van het aan de werknemer verschuldigde loon en vakantiegeld, waarvan in de omschrijving geen sprake is van enig opzet of onachtzaamheid, bestaat het moreel bestanddeel uit de volwaardige wil om de materiële handeling of nalatigheid te stellen.
Bij dergelijke misdrijven wordt het bewijs van het moreel bestanddeel beheerst door de techniek van het weerlegbaar vermoeden.
Dit vermoeden bestaat in concreto uit het afleiden van het moreel bestanddeel uit het bestaan van het materieel bestanddeel en kan worden weerlegd door eventuele rechtvaardigingsgronden.
Het is vervolgens het Openbaar Ministerie of de partij die zich op het bestaan van het misdrijf beroept om het bewijs te leveren van de onjuistheid van de ingeroepen rechtvaardigingsgrond, wanneer deze niet ontbloot is van elk element van geloofwaardigheid.
Wanneer de beklaagde een rechtvaardigingsgrond aanvoert, staat het aan hem om de rechter de gegevens aan te reiken die zijn bewering geloofwaardig kunnen maken . Overmacht kan slechts voortkomen uit een van de wil van de mens onafhankelijke omstandigheid welke die wil noch heeft kunnen voorzien, noch heeft kunnen voorkomen en is onverenigbaar met een aan de dader te wijten nalatigheid of gebrek aan voorzorg
Bevoegde rechtbank
Onverminderd de bevoegdheid van de strafrechter is de arbeidsrechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering wegens de niet-betaling van het loon en de niet-afgifte van sociale documenten, zowel wanneer het gebaseerd is op een sociaalrechtelijk misdrijf als op een overtreding van art. 1382-1383 B.W. Voorwerp en oorzaak van de vordering houden beide een rechtstreeks verband met de door eiser geleverde arbeid in ondergeschikt verband, in het raam van een arbeidsovereenkomst, en met het daarvoor verschuldigde loon en de daarop betrekking hebbende sociale documenten. Dit zijn duidelijk aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank behoren.
Er bestaat ook geen tegenstrijdigheid tussen de vordering gebaseerd op een sociaalrechtelijk misdrijf en dezelfde vordering gebaseerd op een overtreding van art. 1382- 1383 B.W.: de burgerlijke vordering voor de arbeidsrechtbank tot betaling van een schadevergoeding wegens het niet betalen van loon en het niet tijdig afleveren van sociale documenten is gebaseerd op art. 1382 B.W. (zie ook: J. Petit, Sociaal Procesrecht, Brugge, die Keure, 2000, p. 553).