Samenvatting
art. 346, derde lid, WIB 1992 schendt art. 10 en 11 van de Grondwet doordat het de termijn waarover de belastingplichtige beschikt om te antwoorden laat ingaan vanaf het ogenblik van de verzending van het bericht van wijziging.
Hierdoor worden de rechten van de verdediging van de belastingplichtige op onevenredige wijze beperkt en dit houdt een ongerechtvaardigde discriminatie in met de belastingplichtige die een aanslagbiljet ontvangt en waarvan de termijn om bezwaar in te dienen pas een aanvang neemt op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, d.w.z. de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijs
Preview
Arrest nr. 66/2010 Onderwerp van de prejudiciële vragen a. Bij arrest van 21 april 2009 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld: «Schendt art. 346, derde lid, WIB 92, gelezen in samenhang met art. 32 en 52 Ger.W. en de arresten, gewezen door het toenmalige Arbitragehof, huidig Grondwettelijk Hof, nrs. 170/2003, 166/2005, 34/2006, 43/2006, 85/2007, 123/2007 en 2008/38, art. 10 en 11 van de Grondwet, art. 4.1 BUPO en art. 6 EVRM in zoverre het de antwoordtermijn doet ingaan de dag na de verzending van het bericht van wijziging, terwijl van de belastingplichtige verwacht wordt dat hij zijn antwoord op dit bericht aan de belastingadministratie bezorgd heeft binnen de termijn van één maand?». b. Bij vonnis van 8 mei 2009 heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld: «Schendt art. 346, derde lid, WIB 1992 art. 10 en 11 van de Grondwet doordat het de termijn waarover de belastingplichtige beschikt om te antwoorden laat ingaan vanaf het ogenblik van de verzending van het bericht van wijziging? Worden hierdoor de rechten ...