Art. 1243 §1 Ger. W. bepaalde ten tijde van deze uitspraak:
De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende en de meerderjarige kinderen van de te beschermen persoon, voor zover de te beschermen persoon met hen samenleeft, of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon en de lasthebber van de te beschermen persoon....
“De personen die, overeenkomstig het eerste lid, bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich hiertegen verzetten ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief".
“De andere familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk tot op de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen. De griffier stelt bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden in kennis van de indiening van dat verzoekschrift, alsook van de plaats en het tijdstip waarop de te beschermen persoon zal worden gehoord”.
Hoger beroep tegen een rechterlijke beslissing kan enkel ingesteld worden door iemand die in de procedure voor de eerste rechter partij was.
Let wel: art. 1243 (en 1244) werd sinds de wet van 21-12-2018 herschreven en luiden thans:
Art. 1243.[1 In de gevallen waarin de wet de vrederechter toestaat ambtshalve de zaak aanhangig te maken, wordt een proces-verbaal opgesteld. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 59, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1244.[1 § 1. De rechter onderzoekt het verzoek.
§ 2. Hij roept ambtshalve de verzoeker op wanneer deze vraagt gehoord te worden.
Hij kan geen maatregel bevelen die raakt aan de bekwaamheid van de beschermde persoon of van de te beschermen persoon in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek zonder hem voorafgaandelijk te hebben opgeroepen, tenzij deze in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen.
Hij kan bovendien de personen bedoeld in het eerste en tweede lid, de lasthebber, de bewindvoerder of bewindvoerders, de vertrouwenspersoon en de personen die zijn vermeld in artikel 1240, § 1, 4°, zelfs ingeval zij niet met de beschermde of de te beschermen persoon samenleven, oproepen telkens hij dit nuttig acht. Deze personen kunnen eveneens vrijwillig ter zitting verschijnen.
De oproepingen worden ter kennis gebracht door de griffier. Bij de oproepingen worden een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend, een afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek gevoegd.
De personen die worden opgeroepen en diegenen die overeenkomstig het derde lid vrijwillig zijn verschenen worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. Zij worden hiervan op de hoogte gebracht in de oproeping of, bij gebrek ervan, ter zitting.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 60, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1244/1. [1 Telkens wanneer de beschermde persoon of te beschermen persoon verschijnt zonder bijstand van een advocaat vraagt de rechter de persoon of hij wenst dat een advocaat wordt aangewezen, hetzij door er zelf een aan te wijzen, hetzij op vraag van de griffier. In dit laatste geval vraagt de griffier de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand om van ambtswege een advocaat aan te wijzen.
Wanneer hij zulks noodzakelijk acht, kan de rechter ambtshalve de aanwijzing bevelen.
Ingeval een advocaat moet worden aangewezen, wordt de zaak verdaagd naar een nabije datum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 61, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>