Een partij die in haar afwezigheid werd veroordeeld, moet de mogelijkheid moet hebben om de zaak opnieuw en ditmaal in haar aanwezigheid te laten beoordelen, tenzij vaststaat dat zij heeft verzaakt aan het recht om te verschijnen en zich te verdedigen of zij de intentie had zich te onttrekken aan het gerecht.Dit volgt uit art. 6EVRM.
Artikel 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzet als ongedaan wordt beschouwd indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden beslissing, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter.
Het door artikel 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering gehanteerde begrip “wettige reden van verschoning” omvat de gevallen die geen overmacht uitmaken en waarin de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aanvoert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens afstand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht. Die afstand of die wil zich te onttrekken kan niet alleen worden afgeleid uit een expliciete beslissing van de verzetdoende partij, maar ook uit het feit dat die partij zonder redelijke verantwoording niet is komen opdagen op de rechtszitting waarop zij behoorlijk was opgeroepen en voldoende de gevolgen kon inschatten van de beslissing om afwezig te blijven.
De enkele omstandigheid dat de afwezigheid van de verzetdoende partij is te wijten aan haar eigen nalatigheid dan wel aan de nalatigheid van haar raadsman, sluit het voorhanden zijn van een wettige reden van verschoning in de zin van artikel 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering niet uit.
De verzetdoende partij moet de aangevoerde wettige reden van verschoning niet bewijzen maar wel aannemelijk maken en het staat aan de rechter onaantastbaar te oordelen of de aangevoerde reden beantwoordt aan het begrip “wettige reden van verschoning” zoals hierboven omschreven.