Gent, 26/10/2017, RW 2018-2019, 705samenvattingHet is een klassiek verhaal van (bepaalde) kinderen die
(1) het moeilijk kunnen vinden met de nieuwe levenspartner van een van hun ouders en
(2) in die context relatief weinig of nagenoeg geen contact onderhouden,
om ten tijde van de terminale ziekte en het overlijden van die ouder, op te duiken en (enigszins) dwars te liggen.aan successieplanning van een terminaal zieke persoon.
Krachtens art. 745octies, § 1, eerste lid BW verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende, met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt, het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad.
De duurtijd van de wettelijke samenwoning is irrelevant voor de toepassing van het bedoelde sui-generis-erfrecht ab intestato
De parlementaire voorbereiding van deze wetsbepaling leert dat het erfrecht door middel van voormelde bepaling qua voorwerp enigszins wordt afgestemd op de in art. 915bis, § 2, eerste lid BW bedoelde concrete reserve van de langstlevende echtgenoot. Weliswaar kunnen terminologische bedenkingen worden gemaakt.
Opdat art. 745octies, § 1, eerste lid BW toepassing kan vinden, is van belang
(1) dat er ten tijde van het overlijden een wettelijke samenwoning van kracht is en
(2) dat de gemeenschappelijke verblijfplaats (de hoofdwoning) zich geheel of gedeeltelijk in eigendom in de nalatenschap van de eerststervende wettelijk samenwonende partner bevindt.
In dat geval geldt, dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een recht van vruchtgebruik verkrijgt op de hoofdwoning met inboedel.
Dat de wettelijke samenwoning slechts aanvang nam in de laatste levensfase van een terminaal zieke levenspartner en deze kort hierna overleed verandert niets aan de wettelijke gevolgen van de wettelijke samenleving en het bijhorend erfrecht. Dit alles is eigen aan successieplanning vlak vóór het overlijden, die perfect legaal is en waar niets mis mee is. Noch de verklaring van wettelijke samenwoning op een huuradres noch de aankoop van een woning noch de domiciliewijziging naar die woning heet daarom een ongezond/ongeldig karakter.
Tekst arrest
Cons. V. t/ M.
...
I. Relevante elementen
1. Dirk V. had met Rosa (Roos) M. (thans de geïntimeerde) gedurende vele jaren een affectieve relatie die uitmondde in een samenwoningsrelatie.
Sinds 2010 huren ze samen een woning te KB, waar ze gezamenlijk woonplaats houden.
2. Sylvie, Alain en Mathieu V. (thans de appellanten) zijn de drie kinderen van Dirk V. uit een vorige relatie.
3. In het najaar van 2014 wordt bij Dirk V. een terminale kanker vastgesteld. In die context tracht hij, bij wijze van successieplanning (naar wordt beweerd in het raam van notarieel advies), woonzekerheid te bieden aan zijn levenspartner.
Op 27 november 2014 leggen Dirk V. en Rosa M. een verklaring van wettelijke samenwoning af voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te K. met opgave van hun huuradres als gezamenlijke woonplaats (artt. 1475 e.v. BW).
Vervolgens gaat Dirk V., naar verluidt door toedoen van een collega, op zoek naar een woning om in eigendom te verwerven. Op 27 december 2014 zeggen Dirk V. en Rosa M. de lopende huurovereenkomst op, met opgave dat zij de huurwoning uiterlijk op 31 maart 2015 zullen vrijgeven.
Korte tijd later koopt Dirk V. een appartement met garagebox te M.L. en dit bij een notariële akte die op 9 februari 2015 in de huurwoning te KB wordt verleden. Blijkbaar is (ook) Alain V. daarbij aanwezig.
Daags nadien wordt de gezamenlijke woonplaats van Dirk V. en Rosa M. gewijzigd naar het eigendomsadres te M.L.
Tussen 10/11 en 17 februari 2015 bevindt Dirk V. zich op de ziekenhuisafdeling «palliatieve zorgen» te K., terwijl naar verluidt het gros van de inboedel en de persoonlijke goederen (kledij) van Dirk V. en Rosa M. worden verhuisd naar het appartement te M.L.
Op 17 februari 2015 wordt Dirk V., naar verluidt op eigen verzoek, overgebracht van het ziekenhuis te K. naar het appartement te M.L. Twee dagen later overlijdt Dirk V. in dit appartement.
4. De begrafenis van Dirk V. vindt plaats op 28 februari 2015.
Rosa M. geeft aan dat zij weliswaar op de overlijdensberichten voorkomt als de «levensgezel» van Dirk V. (wat mede strekt tot bewijs van hun jarenlange relatie), maar als zodanig niet bij de begrafenis werd betrokken, om welke reden de begrafeniskosten zijn betaald door toedoen van de kinderen V. (met erfenisgelden).
5. Rosa M. voert aan dat zij deel uitmaakte van de familie V. en bijgevolg de belangrijke familiefeesten bijwoonde, zoals de huwelijksfeesten van Sylvie en Alain V., zo ook het doopfeest van Laura V. (dochter van Alain V.). Rosa M. vervolgt dat zij ook de doopmeter is van Nathan V. (zoon van Alain V.).
Hoewel de kinderen V. dit tegenspreken, beklemtoont Rosa M. dat de relatie tussen Dirk V. en zijn kinderen enigszins was verstoord, om welke reden vooral Sylvie en Mathieu V. nagenoeg geen contact meer onderhielden, zo evenmin gedurende de laatste levensfase van hun vader.
Het was volgens Rosa M. duidelijk de bedoeling van Dirk V., die terminaal was, om haar maximale woonzekerheid te bieden, gelet op hun jarenlange relatie. Rosa M. vervolgt dat Dirk V. dan ook doelbewust en met juridische omkadering is meegegaan in (1) de wettelijke samenwoning, gelet op het in art. 745octies BW bedoelde wettelijke erfrecht in vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende wettelijke samenwoner en (2) de aankoop van het appartement te M.L.
II. Beroepen vonnis
1. Bij dagvaarding van 19 juni 2015 stellen de kinderen V. onderhavige procedure in, waarbij zij in essentie willen doen zeggen voor recht dat Rosa M. geen erfgenaam is van Dirk V. en derhalve niet beschikt over het in art. 745octies BW bedoelde wettelijke erfrecht in vruchtgebruik m.b.t. het appartement te M.L. (met huisraad), terwijl Rosa M. conclusie neemt tot afwijzing van deze vordering als ontvankelijk maar ongegrond (desnoods na getuigenbewijs).
2. Bij vonnis van 21 april 2016 (...) wijst de 23e familiekamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, de vordering van de kinderen V. af als ontvankelijk maar ongegrond.
...
III. Hoger beroep
1. Bij verzoekschrift van 26 oktober 2016 stellen de kinderen V. hoger beroep teneinde, met hervorming van het beroepen vonnis van 21 april 2016, te doen zeggen voor recht dat Rosa M. geen erfgenaam is van Dirk V. en derhalve niet beschikt over het in art. 745octies BW bedoelde wettelijke erfrecht in vruchtgebruik m.b.t. het appartement te M.L. (met huisraad), (...).
2. Rosa M. neemt conclusie tot afwijzing van het hoger beroep (als ontvankelijk maar ongegrond) en zodoende tot bevestiging van het beroepen vonnis, (...).
...
IV. Beoordeling
...
2. Ten gronde rijst centraal discussie over de litigieuze successieplanning, waarbij Dirk V., naar verluidt met juridische omkadering dan wel notarieel advies, aan zijn levenspartner Rosa M. woonzekerheid tracht te bieden.
Anders dan de kinderen V. aanvoeren, beoogde Dirk V. daarbij (uiteindelijk) een zakenrechtelijke bescherming, wat eigendomsverwerving onderstelde.
Anders dan de kinderen V. nog aanvoeren, wijst niets erop dat de terminaal zieke Dirk V. hierbij het slachtoffer was van bedrog of erfenisbejaging door Rosa M. en zodoende niet vrij en doelbewust handelde. Geestesongezondheid aan de zijde Dirk V. blijkt evenmin, pijnstillers en andere medicatie ten spijt. De voorliggende omstandigheden leren duidelijk dat Rosa M. als jarenlange levenspartner van Dirk V. heel nauw met hem en zijn familie is verbonden, zodat het absoluut niet abnormaal overkomt dat Dirk V. over de dood heen voor haar wil zorgen, wat hij ook deed.
Dat de door de kinderen V. (tevergeefs als «verdacht» of «merkwaardig») gehekelde handelingen gedurende de laatste levensfase van Dirk V. elkaar relatief snel opvolgen, is eigen aan successieplanning van een terminaal zieke persoon. Noch de verklaring van wettelijke samenwoning noch de aankoop van het appartement te M.L. noch de domiciliewijziging heeft daarom een ongezond of ongeldig karakter. Dat een en ander voor de kinderen V. kunstmatig overkomt, is hooguit een gevoel dat verband houdt met de wil van de stervende Dirk V. om op de valreep in en voor (zijn gemoedstoestand en) Rosa M. passende regeling te voorzien. Bedrog of manipulatie blijkt geenszins. Dirk V. wilde aan zijn levenspartner Rosa M. woonzekerheid bieden, zonder zijn kinderen als zodanig (inzonderheid wat betreft de blote eigendom m.b.t. het appartement te M.L.) te onterven.
Het verhaal dat de kinderen V. ophangen, neigt enigszins overeen te komen met een klassiek verhaal van (bepaalde) kinderen die (1) het moeilijk kunnen vinden met de nieuwe levenspartner van een van hun ouders en (2) in die context relatief weinig of nagenoeg geen contact onderhouden, om ten tijde van de terminale ziekte en het overlijden van die ouder, op te duiken en (enigszins) dwars te liggen.
3. Met de eerste rechter is ook het hof van oordeel dat er niets mis is met de bedoelde successieplanning.
Krachtens art. 745octies, § 1, eerste lid BW verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende, met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt, het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad.
De duurtijd van de wettelijke samenwoning is irrelevant voor de toepassing van het bedoelde sui-generis-erfrecht ab intestato (H. Casman, «Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar», NFM 2007, 126; S. Eggermont, Tweerelaties – Huwelijk, wettelijke samenwoning en feitelijke samenwoning juridisch ontleed, Antwerpen, Intersentia, 2016, p. 312-313, nr. 494; W. Pintens en V. Allaerts, «Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – Een commentaar op de wet van 28 maart 2007», RW 2007-08, p. 261, nr. 8).
De parlementaire voorbereiding van deze wetsbepaling leert dat het erfrecht door middel van voormelde bepaling qua voorwerp enigszins wordt afgestemd op de in art. 915bis, § 2, eerste lid BW bedoelde concrete reserve van de langstlevende echtgenoot (Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/001, p. 3 en 7-8; L. De Schrijver, Wettelijke samenwoning, Gent, Larcier, 2017, p. 221, nr. 359). Weliswaar kunnen terminologische bedenkingen worden gemaakt (C. Castelein, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, p. 60-61, nrs. 82-84; W. Pintens en V. Allaerts, «Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – Een commentaar op de wet van 28 maart 2007», RW 2007-08, p. 264-265, nrs. 15-16).
Opdat art. 745octies, § 1, eerste lid BW toepassing kan vinden, is van belang (1) dat er ten tijde van het overlijden een wettelijke samenwoning van kracht is en (2) dat de gemeenschappelijke verblijfplaats (de hoofdwoning) zich geheel of gedeeltelijk in eigendom in de nalatenschap van de eerststervende wettelijk samenwonende partner bevindt. In dat geval geldt, zoals aangegeven, dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een recht van vruchtgebruik verkrijgt op de hoofdwoning met inboedel (C. Castelein, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, p. 23, nr. 33). Een en ander is hier het geval.
Dirk V. en Rosa M. zijn ten tijde van het overlijden van Dirk V. wettelijk samenwonende partners, terwijl het appartement te M.L., dat Dirk V. in volle eigendom heeft, de wettelijke samenwoners (zij het ten tijde van het overlijden van Dirk V. nog maar net) tot gemeenschappelijke verblijfplaats dient.
Dirk V. en Rosa M. hebben ten tijde van het overlijden van Dirk V. hun woonplaats op het eigendomsadres te M.L. gevestigd. Dirk V. heeft er de laatste twee dagen vóór zijn overlijden ook effectief gewoond, terwijl Rosa M. aangeeft dat het weliswaar voorziene overlijden niettemin vrij plots is gebeurd (in het appartement te M.L.) op 19 februari 2015. Er was dus samenwoning in het appartement te M.L., zij het kort of «op enig moment» (L. De Schrijver, Wettelijke samenwoning, Gent, Larcier, 2017, p. 220, nr. 358).
De aanvoeringen van de kinderen V., die een en ander als een bedrieglijke of manipulatieve enscenering willen doorprikken (mede in het licht van een verslag van de wijkagent over de wijziging van woonplaats), zijn absoluut onvolkomen.
Het hof volgt de eerste rechter in zijn oordeel dat de vordering van de kinderen V. ten gronde faalt.
...