Art. 30 W.C.O. (vergelijk thans XX. 44 WER) bepaalt: «Tijdens de duur van de opschorting kan voor schuldvorderingen in de opschorting geen enkel middel van tenuitvoerlegging op roerende of onroerende goederen van de schuldenaar worden voortgezet of aangewend. Tijdens dezelfde periode kan de schuldenaar die koopman is, niet worden failliet verklaard en, en indien de schuldenaar een vennootschap is, kan deze niet gerechtelijk worden ontbonden».
Kon onder het oude regime (Wet Gerechtelijk Akkoord) de opheffing gebeuren «naar gelang van de omstandigheden», dan is die mogelijkheid thans meer geclausuleerd : de rechtbank kan naar gelang van de omstandigheden het beslag opheffen na het verslag van de gedelegeerde rechter, de schuldeiser en de schuldenaar te hebben gehoord, «in zoverre de handlichting geen beduidend nadeel veroorzaakt aan de schuldeiser».
De vraag rijst wanneer aan deze voorwaarde is voldaan.
Volgende criteria kunnen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag tot opheffen van een beslag :
- de beoordeling van de positie van de schuldeiser tegenover het belang van de reorganisatieprocedure;
- de bedoeling, de filosofie van de W.C.O.;
- het eventuele (beduidend) nadeel voor de beslaglegger dient afgemeten aan de positie die de beslaglegger nu reeds inneemt tegenover andere schuldeisers (bijv. gelet op de reeds bestaande hypotheken en verpandingen) en aan de positie waarin hij zou verkeren in het alternatief van een faillissementsscenario;
- het voorwerp van het beslag ( onroerend of roerend);
- bij een beslag onder derden lijkt de balans eerder te moeten doorslaan naar het belang van de reorganisatieprocedure. De procedure strekt er immers toe de financiële posi tie van de schuldeiser terug op peil te brengen. Hem de beschikking over zijn financiële tegoeden ontzeggen, is daarmee moeilijk verzoekbaar (in die zin onder gelding van het vroegere gerechtelijk akkoord :
- de liquide middelen waarover de onderneming, tegen dewelke beslag werd gelegd, beschikt;
- de mogelijkheid voor de onderneming (die de W.C.O. aanvroeg) om aankopen te doen tegen contante betaling;
- de concrete plannen voor de herstructurering;
- het (ontwerp van) reorganisatieplan;
- het doel waarvoor de beslagen bedragen, na handlichting, in het raam van de beoogde reorganisatie zouden worden aangewend, om te vermijden dat de gelden op een niet adequate manier zouden worden gebruikt;
- de datum waarop het beslag werd gelegd, waarbij dient opgemerkt dat, indien deze datum gesitueerd wordt ruim voordat het verzoekschrift werd neergelegd, de bedragen reeds langer van het patrimonium waren afgezonderd en het herstelplan er rekening mee diende te houden;
- de verhouding tussen de vordering van de beslagleggende schuldeiser en de in beslag genomen gelden;
- is de handelswijze van de schuldeiser te aanzien als rechtsmisbruik?
Deze afweging vergt een feitelijke appreciatie en is het voorwerp van de onaantastbare beoordeling door de rechter.
Hou er rekening mee dat deze rechtspraak dateert van voor de invoering van boek XX WER inzake het insolventierecht van kracht sinds 1 mei 2018:Dit maakt de rechtspraak daarom niet irrelevant, maar vergt een vergelijkend nazicht met de actuele wetgeving.
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht
Boek XX insolventie van de onderneming