Hou er rekening mee dat deze rechtspraak dateert van voor de invoering van boek XX WER inzake het insolventierecht van kracht sinds 1 mei 2018:Dit maakt de rechtspraak daarom niet irrelevant, maar vergt een vergelijkend nazicht met de actuele wetgeving.
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht
Boek XX insolventie van de onderneming
De wetgever heeft er in het raam van de WCO duidelijk voor geopteerd om de beoordelingsmarge van de rechter over de haalbaarheid of evenwichtigheid van een reorganisatieplan zeer beperkt te houden. De beslissing over het plan komt toe aan de schuldeisers. In het licht daarvan werd een systeem van dubbele meerderheid ingevoerd (art. 54 WCO). In principe zal de rechtbank het plan homologeren indien het door de schuldeisers werd goedgekeurd. Enkel in uitzonderlijke omstandigheden, met name schending van de vormvereisten of de openbare orde, kan de homologatie geweigerd worden. Een inhoudelijke toetsing door de rechtbank is krachtens de wet niet mogelijk. De rechtbank heeft in dit verband slechts een marginaal toetsingsrecht.
De wet staat een systeem van gedifferentieerde betalingen toe. De schuldeisers moeten dus niet op gelijke manier behandeld worden.
Uiteraard dient de toepassing van zo een ongelijke behandeling verantwoord te worden door de aard en het doel van de genomen maatregel. De gevraagde inspanningen van schuldeisers mogen niet disproportioneel verdeeld worden. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer van een beperkt aantal schuldeisers, zonder redelijke verantwoording, het grootste deel van de inspanning gevraagd wordt. In die situatie zou de schuldeiser in kwestie gediscrimineerd worden, waardoor het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, en dus ook de openbare orde, wordt geschonden.
De WCO legt de verantwoordelijkheid over het plan bij de schuldeisers. De beslissing die de schuldeisers nemen is een partijbeslissing op wettelijke grondslag. Het gaat om een meerderheidsbesluit dat, krachtens de wet, bindend is, ook voor de niet-instemmende schuldeiser.
De rechtbank behoudt echter, zoals hiervoor reeds vermeld, een marginaal toetsingsrecht. De rechtbank dient met andere woorden na te gaan of de beslissing niet kennelijk onredelijk is.
Het spreekt voor zich dat elke partijbeslissing, waarmee een deel van de betrokkenen niet instemt, te goede trouw moet worden genomen. Een dergelijke beslissing kan leiden tot arbitraire of kennelijk onredelijke behandeling van de partijen die de beslissing moeten ondergaan en er niet mee instemmen.
Het is dus aan de rechtbank om aan de hand van de concrete gegevens van het plan na te gaan of het plan zoals goedgekeurd de goede trouw schendt.