In deze zaak hadden de ouders samen met hun zoon een woning in onverdeeldheid gekocht. De zoon ging in de woning samen met de moeder van zijn kinderen wonen. De zoon viel in onmin met zijn ouders in een ruzie om de kleinkinderen. De ouders vorderen de uitonverdeeldheidtreding op grond van artikel 815 BW in. Hierop wordt niet ingegaan omdat de onverdeeldheid vrijwillig werd aangegaan.
Artikel 815, eerste lid BW kan in de regel niet fungeren als grondslag voor een vordering tot uitonverdeeldheidtreding, indien het gaat om een conventionele of vrijwillige onverdeeldheid, die de deelgenoten vrij kunnen invullen en moduleren, ook qua bedoeling en qua duurtijd en beëindiging.
Artikel 815, eerste lid BW is immers geconcipieerd voor onverdeeldheden waar de deelgenoten niet vrijwillig hebben voor gekozen.
Weliswaar kan in bepaalde omstandigheden sprake zijn van een conventionele of vrijwillige onverdeeldheid met een impliciete duurtijd die afhankelijk is van de relatie of van de onderliggende drijfveer of beweegreden voor de onverdeeldheid.
In die optiek moet worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling was van de voorliggende conventionele of vrijwillige onverdeeldheid, indien één van de deelgenoten uit deze onverdeeldheid wenst te stappen.
Dit onderzoek werd in dit arrest hierna gevoerd.
De bewijslast (dat de drijfveer voor de onverdeeldheid is teloorgegaan) rust bij wie de verdeling vordert en dus uit het onverdeeld eigendomsmodel wil stappen.
Indien artikel 815 BW ongenuanceerd op de vrijwillig aangegane mede-eigendom toegepast zou worden, zijn er ipso facto ook een aantal vormen van vrijwillig aangegane mede-eigendom die op de helling komen te staan, wat niet de bedoeling kan zijn.
Zolang de onverdeelde vrijwillig aangegane mede-eigendom een (= enig) nut heeft, kan de verdeling op grond van artikel 815, eerste lid BW niet gevorderd worden: dit zou o.a. een inbreuk betekenen op artikel 1134 BW.
Slechts wanneer de feitelijke realiteit en het juridisch kader niet meer sporen en de vrijwillig aangegane mede-eigendom elk nut of elke wezenlijke bestaansratio verloren heeft, kan het uit onverdeeldheid treden gevraagd worden en artikel 815 BW volledige toepassing krijgen.
Van rechtsmisbruik is geen sprake wanneer in hoofde van de verweerder tenb aanzien van de vordering uitonverdeeldheidtreding een rechtmatig belang bestaat om zich te verzetten tegen de uitonverdeeldheidtreding. Dit belang kan bestaan uit diens woonzekerheid voor zichzelf en zijn gezin.
Indien partijen mogelijk nalatig of onvoldoende diligent geweest ter gelegenheid van de redactie van hun eigendomstitel, kunnen zij nadien niet beweren dat de beweerde ratio,niet meer voorhanden is wanneer het doel en het nut, van de vrijwillig aangegane onverdeeldheid niet is aangeduid of nauwkeurig en juist is omschreven in de titel.
Bij vrijwillig aangegane onverdeeldheden kan de verdeling enkel worden gevraagd indien de overeenkomst die de onverdeeldheid organiseert dit toestaat (wat hier duidelijk niet het geval is) of indien het nagestreefde doel, dat de ratio van de overeenkomst vormde, bereikt is en/of de afgesproken bestemming van het goed geen reden van bestaan meer heeft, wat echter niet afdoende is aangetoond door appellanten.
Waar de rechtspraak remedieert aan de situatie van een onverdeeldheid na een relatiebreuk (tussen partners die de onverdeeldheid in het leven riepen ten tijde van hun partnerschap), zij opgemerkt dat een bloedband/familiale verwantschapsband niet teloorgaat, in tegenstelling tot een louter relationeel partnerschap (bij gehuwden of bij samenwonenden).
Een verweer dat partijen zich niet eeuwig kunnen verbinden, doet aan voorgaande overwegingen geen afbreuk, nu partijen zelf de mogelijkheid hadden een uitstapregeling te voorzien, maar dit hebben nagelaten.
Overigens zou dit standpunt impliceren dat, bij gebrek aan contractuele uitstapregeling, partijen bij een vrijwillige onverdeeldheid te allen tijde deze onverdeeldheid zouden kunnen beëindigen, wat dan weer haaks staat op het bindend karakter van hun bewuste gewilde onverdeeldheid.
Let wel Nieuwe regeling in het nieuw Burgerlijk wetboek:
Vrijwillige mede-eigendom
Het oude BW voorzag geen wettelijke regeling voor de vrijwillige mede-eigendom. Het nieuw burgerlijk wetboek verhelpt aan deze lacune.
De modaliteiten van de mede-eigendom die vrijwillig is ontstaan, evenals de rechten en plichten van partijen bij vrijwillige mede-eigendom worden contractueel geregeld, met dien verstande dat voor zover er niets anders is bepaald de bepalingen gelden van de toevallig mede-eigendom, met uitzondering van de wettelijke regeling inzake de beëindiging (art. 3.76 NBW).
De beëindiging van de vrijwillige mede-eigendom wordt thans geregeld door artikel 3.77 NBW. In dit artikel wordt vooreerst zeer duidelijk gesteld dat de regels met betrekking tot de beëindiging van de toevallige mede-eigendom (et oude 815 BW) niet van toepassing zijn op de vrijwillige mede-eigendom.
Ten aanzien van vrijwillige mede-eigendom gelden volgende regels inzake beëindiging (art. 3.77 NBW):
Een vrijwillige mede-eigendom voor bepaalde duur is slechts aan derden tegenwerpelijk voor haar resterende duurtijd en ten hoogste voor vijf jaar. Bij onroerende goederen geldt dit slechts na overschrijving van het contract in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
Indien de vrijwillige mede-eigendom echter voor onbepaalde duur is tot stand gekomen, kan elke mede-eigenaar het contract, niettegenstaande andersluidend beding, opzeggen met inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn.
Een schuldeiser van de deelgenoten kan in rechte vorderen dat de vrijwillige mede-eigendom van onbepaalde duur wordt opgezegd onder dezelfde modaliteiten.
Bij gebreke van akkoord tussen de mede-eigenaars bepaalt de rechter de duur van de opzeggingstermijn. Hij houdt daarbij met name rekening met de door de partijen reeds gemaakte kosten, het voortbestaan van de doorslaggevende beweegreden die partijen ertoe heeft aangezet om de vrijwillige mede-eigendom tot stand te brengen en het nadeel dat uit de beëindiging voor de andere deelgenoot voortvloeit. De opzeggingstermijn kan niet langer zijn dan vijf jaar.
Deze regeling is ook van toepassing op goederen die in tontine of aanwas zijn.