Krachtens art. 14, eerste lid van de Handelshuurwet moet de verhuurder binnen drie maanden nadat de huurder kennis gegeven heeft van de voorwaarden waaronder hij bereid is een nieuwe huur aan te gaan, op dezelfde wijze aan de huurder kennis geven van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, ofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde, zo niet wordt de verhuurder vermoed onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen met de hernieuwing van de huur.
Uit de bepalingen van de artikelen 11, II, tweede lid, en 14, eerste en tweede lid, Handelshuurwet volgt dat de verhuurder, die een aanvraag tot hernieuwing van de hoofdhuurder gedurende drie maanden onbeantwoord laat, gelet op de bepalingen van artikel 14, eerste lid, Handelshuurwet, de huurhernieuwing niet meer kan beletten, maar dat zulks niet geldt wanneer de aanvraag tot hernieuwing van een onderhuurder uitgaat; artikel 14, tweede lid, bepaalt in fine immers uitdrukkelijk dat de verhuurder die tijdens de periode van drie maanden bepaald in artikel 14, eerste lid, nog geen standpunt heeft ingenomen ten opzichte van de aanvraag tot huurhernieuwing van de onderhuurder, zulks nog kan doen tijdens het geding voor de rechter; aangezien de verhuurder niet verplicht is zijn antwoord binnen de drie maanden te rekenen vanaf de aanvraag tot hernieuwing aan de onderhuurder kenbaar te maken, kan uit zijn stilzwijgen niet afgeleid worden dat hij akkoord gaat met de aanvraag tot huurhernieuwing van de onderhuurder (1); bij stilzwijgen van de verhuurder is de onderhuurder dan ook gehouden de hoofdhuurder en de verhuurder te dagvaarden binnen de termijnen bepaald in artikel 14, tweede lid, Handelshuurwet (2). (1) Cass. 16 maart 1990, AR nr. 6419, AC 1989-90, nr. 428; zie in verband met het stilzwijgen van de hoofdhuurder ook Cass. 22 maart 2013, AR C.12.0315.N, AC 2013, nr. 205, met concl. van het OM. (2) Cass. 7 april 1989, AR nr. 5997, AC 1988-89, nr. 440.