De behandeling van de vordering wegens vermogensverschuiving zonder oorzaak kan niet middels automatische reflex of automatische poiloot worden beslecht, laat staan middels een artificieel intelligent concept. Bij gebreke hieraan zou zulks kunnen resulteren in zeer onbillijke gevolgen. Een vordering de in rem verso vergt aldus een afweiging i concreto met aandacht voor billijkheid.
Een dergelijke vordering waaraan meestal een affectieve relatie is voorafgegaan vereist een concrete en geen abstracte beoordeling van alle elementen van de zaak.
Er kan worden aangenomen dat de wil van de verarmde een vermogensverschuiving kan rechtvaardigen en in die mate een vordering op grond van «verrijking zonder oorzaak» kan uitsluiten.
Een dergelijke vordering staat immers slechts open indien er sprake is van een vermogensverschuiving zonder oorzaak.
Een oorzaak kan gelegen zijn in onder meer de gedraging van de verarmde, inzonderheid wanneer hij handelde uit vrijgevigheid (animus donandi) of uit eigenbelang.
Punt is echter dat het daarbij de bedoeling moet zijn van de verarmde om de verrijking definitief te laten toekomen aan de verrijkte. Niet elke wil sluit de actio de in rem verso uit. Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit.
Om die reden beklemtoont een recente stroming in de doctrine terecht (1) dat enkel een concrete beoordeling van de oorzaak bij de beweerde verrijking zonder oorzaak tegemoetkomt aan de behoeften van de praktijk en (2) dat een abstracte benadering in het huwelijks- en het samenwoningsvermogensrecht nooit tot recuperatie op grond van «verrijking zonder oorzaak» zou leiden, met de onbillijke gevolgen van dien.
Het mag daarbij duidelijk zijn dat de affectieve samenlevingsvorm tussen de verrijkte en de verarmde in se niet volstaat als oorzaak tot vermogensverschuiving.
De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet evenmin. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van de recuperatie voldoet.