De gerechtelijke scheiding van goederen kan door elk van de echtgenoten tegen de andere worden gevraagd, wanneer, door omstandigheden die aan deze laatste te wijten zijn, de instandhouding van het stelsel en de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar worden gebracht. Procedure en publiciteit worden eensdeels door het Gerechtelijk Wetboek en anderdeels door het Burgerlijk Wetboek geregeld (H. Casman, «Gerechtelijke scheiding van goederen» in H. Casman en M. Van Look, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 1997, p. 8; W. Pintens e.a., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 251-256, nrs. 457-467; A. Wylleman, «Artt. 1470-1474 BW» in Comm.Pers. 1995, p. 11; A. Wylleman en I. Martens, «Artt. 1311-1318 Ger.W.» in Comm.Pers. 2008, p. 18).
Krachtens art. 1470 BW kan een van de echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.
Krachtens art. 1472 BW werkt de gerechtelijke scheiding van goederen terug, wat haar gevolgen betreft, tot op de dag van de vordering, zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden.
Krachtens art. 1473 BW heeft de beslissing waarbij de scheiding van goederen wordt uitgesproken, generlei gevolg indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen een jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad. De termijn kan op verzoekschrift worden verlengd door de rechter die de scheiding van goederen heeft uitgesproken.
De gerechtelijke scheiding van goederen is de uiterste maatregel die een echtgenoot tegen de met bestuursbevoegdheden belaste echtgenoot kan nemen wanneer zijn belangen ernstig en op blijvende wijze in gevaar worden gebracht. Vereist wordt dat de ene echtgenoot door de wanorde van zijn zaken, slecht beheer of verkwisting van zijn inkomsten de belangen van de eisende echtgenoot zodanig in gevaar brengt dat het stelsel niet langer in stand mag worden gehouden. Deze maatregel is dus een ernstige maatregel, die de opheffing van het vroegere stelsel meebrengt en de vervanging ervan door de scheiding van goederen tot gevolg heeft. Wegens dit karakter van de maatregel kan de scheiding alleen gerechtelijk worden verkregen, mits er een zekere openbaarheid aan wordt gegeven, op grond van een reëel gevaar voor de eisende echtgenoot en onder voorwaarde van een effectieve vereffening van het vorige stelsel.
De echtgenoot die scheiding van goederen vordert, kan dit alleen doen op grond van de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten, wanneer hieruit blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt. De wetgever heeft gemeend dat het niet voldoende was dat de eisende echtgenoot zou aantonen dat zijn deel in het gemeenschappelijk vermogen kan worden aangetast; hij moet tevens de verwerende echtgenoot feiten kunnen ten laste leggen die zijn schuldige tekortkomingen bewijzen.
De wanorde in de zaken van de mede-echtgenoot blijkt uit zijn al dan niet verklaarde staat van onvermogen, wanneer hij met andere woorden niet meer bij machte is zijn schulden te betalen.
Onder slecht beheer moet worden begrepen, de handelingen die een echtgenoot m.b.t. het gemeenschappelijk vermogen stelt en die of strijdig zijn met de wettelijke bepalingen inzake bestuur, of handelingen die worden gesteld binnen de objectieve perken van diens bevoegdheden, maar zonder inachtneming van de gezinsbelangen (art. 1416 BW).
De inkomsten van ieder van de echtgenoten hebben op grond van art. 217 BW een welbepaalde bestemming. Wanneer deze bestemming niet wordt geëerbiedigd of wanneer van geïnde inkomsten niets overblijft dat in het gemeenschappelijk vermogen kan worden opgenomen of ten dele van dat vermogen kan worden gebruikt, is er sprake van verkwisting in de zin van art. 1470 BW.
Een en ander moet de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengen. Het gaat om de belangen van de echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen, met andere woorden (1) om zijn actueel recht om erover te waken (a) dat alles wat aan het gemeenschappelijk vermogen toekomt, erin wordt opgenomen en (b) dat het gemeenschappelijk vermogen overeenkomstig zijn bestemming uitsluitend in het belang van het gezin wordt bestuurd en (2) om zijn toekomstig recht om bij de ontbinding een deel van dat vermogen te ontvangen. Het gevaar moet reëel zijn, maar hoeft nog niet te zijn verwezenlijkt. De gerechtelijke scheiding van goederen mag worden gevraagd als preventieve beschermingsmaatregel tegen nakend gevaar, voor zover dit laatste niet denkbeeldig is.
De wet vereist ook dat de eisende echtgenoot het bewijs levert dat het gevaar bestaat zolang het geldende stelsel in stand wordt gehouden. Hij moet met andere woorden aantonen dat alleen de opheffing van het geldende stelsel hetzij het gevaar kan weren hetzij de gevolgen ervan kan verzachten. Het is immers mogelijk dat andere of tijdelijke maatregelen een meer doeltreffende oplossing kunnen bieden of zelfs dat de scheiding van goederen geen oplossing brengt. Wanneer het om volkomen gemeenschappelijke schulden gaat, behouden de schuldeisers, na de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen, immers zowel een verhaal op het vermogen van de echtgenoot die de schuld heeft aangegaan, als op het vermogen van de mede-echtgenoot (art. 1440 BW). Zowel in het primaire stelsel als in het wettelijke stelsel zijn overigens talrijke maatregelen opgenomen die efficiënter kunnen zijn in deze omstandigheid, zoals (in het wettelijke stelsel) de vordering tot herziening van de bestuursbevoegdheden van de met schulden overladen echtgenoot (art. 1426 BW).
In geval van faillissement van een echtgenoot is de gerechtelijke scheiding van goederen nuttig, daar zij de inkomsten geïnd door de mede-echtgenoot van de gefailleerde, na de overgang naar een scheiding van goederen, veilig stelt voor het verhaal van de schuldeisers van onvolkomen gemeenschappelijke schulden. Dit is het geval voor de beroepsschulden van de gefailleerde (art. 1414, tweede lid, 3o BW). Op grond van art. 1440, tweede lid BW staat de echtgenoot die de scheiding heeft verkregen, na de overgang naar een scheiding van goederen immers slechts in voor de onvolkomen gemeenschappelijke schulden (en dus voor de beroepsschulden) ten belope van wat hij ontvangen heeft bij de verdeling die plaatsvond ten gevolge van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel vervangen door de scheiding van goederen. Alle inkomsten die deze echtgenoot na de verdeling heeft ontvangen, maken dus geen deel uit van het onderpand van de schuldeisers van dergelijke schulden.
Verkwisting van inkomsten door een van de echtgenoten zal daarentegen in vele gevallen kunnen worden verholpen door de scheiding van goederen, vooral wanneer deze verkwisting het gevolg is van de onregelmatige levenswijze van deze echtgenoot of van zijn wangedrag; in dat geval is de eisende echtgenoot wellicht de enige die met zijn inkomsten het gemeenschappelijk vermogen nog onderhoudt en kan hij, indien het stelsel in stand wordt gehouden, ernstig worden benadeeld wanneer pas veel later tot de verdeling wordt overgegaan.
De rechtspleging wordt geregeld door de artt. 1311-1318 Ger.W. De vordering wordt ingeleid overeenkomstig het gemene recht, dus bij dagvaarding. Zodra de vordering op de rol is gebracht, schrijft de griffier in een daartoe op de griffie gehouden register hiervan een uittreksel in. Dat uittreksel bevat de dagtekening van de vordering, de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de echtgenoten (art. 1311, eerste lid Ger.W.). Binnen een maand na het afsluiten van het kalenderjaar maakt de griffier een alfabetische lijst op van de zaken die tijdens het verlopen jaar in het register zijn geschreven (art. 1311, tweede lid Ger.W.). Hetzelfde uittreksel wordt op verzoek van de eiser opgenomen in het Belgisch Staatsblad. Van de opneming wordt bewijs geleverd door een exemplaar van het blad waarin de bekendmaking voorkomt. Behalve de bezwarende maatregelen, mag op de vordering tot scheiding geen vonnis worden uitgesproken dan een maand nadat is voldaan aan voormelde vormvoorschriften, die in acht moeten worden genomen op straffe van nietigheid. De nietigheid kan worden ingeroepen door de verweerder of door zijn schuldeisers (art. 1313 Ger.W.).
Het vonnis dat de gerechtelijke scheiding van goederen uitspreekt, heeft ontbinding van het bestaande stelsel tot gevolg (art. 1427, 1o Ger.W.). De vermogensverhoudingen tussen de echtgenoten worden door het stelsel van scheiding van goederen beheerst vanaf de dag van de vordering. Het vonnis heeft immers terugwerkende kracht tot op de dag van de vordering, zowel tussen echtgenoten als tegenover derden (art. 1472 BW). Dit geldt evenwel slechts onder voorwaarde dat het vorige stelsel ook effectief wordt vereffend.