De wetgeving inzake bewind staat in het teken van het welzijn van de beschermde persoon en de verbetering van diens levensomstandigheden.
De bewindvoerder dient het behoud van het vermogen te verzekeren, teneinde de materiële onafhankelijkheid van de beschermde persoon te waarborgen, alsmede de naleving van diens verplichting jegens derden, zulks niettegenstaande de zorg voor de persoon als dusdanig niet onder zijn bevoegdheid valt.
In art. 488bis, c), 1 BW staat de bekommernis van de wetgever om de organisatie van het voorlopig bewind zoveel mogelijk in familiaal verband te kaderen.
Familie dient als een volwaardige gesprekspartner beschouwd te worden, evenals samenwonenden, eerder dan diegenen die een bijstandsrol ambiëren.
Ook een bewindvoerder dient zich binnen het kader van zijn medezeggenschap over een effectief verblijf geenszins te laten leiden door de “economische” oplossing, laat staan de “goedkoopste”, doch wel door allerhande overwegingen binnen een algeheel welzijnsconcept, en dus géénszins louter cijfermatig.
In het andere geval zouden zelfs “kandidaten” kunnen gevonden worden om zelf onredzame personen gratis op te vangen om vervolgens een procedure op te starten waarin – in strijd met de aangekondigde intenties – wel degelijk de aanstelling van de voorlopig bewindvoerder wordt aangevochten en aldus via een omweg niet alleen de familie, doch de betrokken patiënt voor een voldongen feit zou worden gesteld en van iedere bescherming beroofd: dergelijk “opbod” is fundamenteel verdacht.
De onmogelijkheid geheel of gedeeltelijk zijn goederen te beheren kan bestaan buiten elke toestand van dementie. Een gewoon tekort van het geheugen of een aanhoudend gebrek aan interesse voor financiële en vermogensproblemen of een vermindering van de nodige aandacht voor het beheer van een belangrijk vermogen kunnen de toepassing van artikel 488bis BW rechtvaardigen” (Vred. Soignies 2 oktober 1991, JLMB 1992, 731 met noot De Leval).
Overeenkomstig de termen van artikel 488bis, a) Ger.W. volstaat inderdaad een gedeeltelijke onmogelijkheid de goederen te beheren, waartoe aldus zeker geen volledige “wilsdeficiëntie” noodzakelijk is.
In de medische praktijk zijn inderdaad enkele psychometrische testen hanteerbaar voor het meten van de cognitieve functies waaronder het MMSE, die kunnen wijzen op een aldus medisch geïndiceerde vermindering van de fysieke of psychische mogelijkheden waarover iemand normalerwijze moet beschikken om het beheer waar te nemen.
Evenwel heeft de wetgever ook binnen het kader van het goederenbeheer geopteerd voor een “juridisering in plaats van medicalisering”: de oude krankzinnigenwet van 18 juni 1850 behoort tot de archeologie van ons recht ingevolge zowel de wet van 26 juni 1990 betreffende de persoon van de geesteszieke als de in het geding zijnde wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van goederen.
De wetgever hechtte inderdaad “belang aan de onafhankelijkheid van de arts teneinde een voldoende objectiviteit te verzekeren.
Een zekere wilsafhankelijkheid, die de werkelijkheidsperceptie of het beoordelingsvermogen aantast, is niet zomaar gelijk te stellen met de dementie als een “ernstige en uiteindelijk fatale aandoening, die berust op een voortschrijdende achteruitgang van het functioneren van de hersenen”.
De bewindvoerder behoort waakzaam te zijn voor de persoonlijke levenssituatie van de beschermde persoon, nu artikel 488bis, c), 3 BW hem verplicht in zijn jaarlijks verslag de gegevens te vermelden, omtrent de materiële levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon, evenals de wijze waarop de voorlopig bewindvoerder daarop heeft ingespeeld.
De voormelde rechtsleer besluit daarom terecht dat “uit deze wettelijke bepalingen dient te worden afgeleid dat de bewindvoering geen louter zakelijke aangelegenheid is, maar dat er eveneens ruimte is voor bijstand aan de persoon van de beschermde.
Dit houdt in dat de bewindvoerder zich op zijn minst zal moeten interesseren voor de persoonlijke situatie van de beschermde persoon en zo nodig daarover communiceren met de vrederechter, de vertrouwenspersoon, familie en omgeving van de beschermde persoon en trachten mee te werken aan oplossingen waar zich problemen stellen.