Art. 499/7, § 2, 1° BW bepaalt dat een bijzondere machtiging van de vrederechter noodzakelijk is voor de vervreemding van de goederen van de beschermde persoon, dus ook voor de voorgenomen verkoop uit de hand van het aandeel van de beschermde persoon in het voormelde appartement.
Wanneer wordt vastgesteld dat het aandeel van de beschermde persoon reeds uit de hand werd verkocht bij akte notariële verleden voor de notaris, zonder dat de door art. 499/7, § 2, 1o BW vereiste voorafgaande machtiging werd gevraagd brengt zulks ingevolge art. 499/13, eerste lid BW mee dat de kwestieuze rechtshandeling rechtens nietig is.
Deze nietigheid wordt echter (veelal en ook te dezen) door geen enkele bij deze rechtshandeling betrokkenen gewenst.
Wanneer het ontbreken van de vereiste machtiging louter en alleen een totaal ongewilde materiële vergissing betreft kan de vrederechter oordelen dat deze nietigheid niet in het belang is van de beschermde persoon.
De bovenvermelde nietigheid is een relatieve nietigheid, die uitsluitend door de beschermde persoon of door een bewindvoerder ad hoc kan worden ingeroepen (art. 499/13, tweede lid BW). Bovendien kan de nietige rechtshandeling door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen rechtshandeling worden nageleefd (art. 499/13, vierde lid BW).
Deze bevestiging kan zowel stilzwijgend als formeel schriftelijk (toepassing art. 1338 BW) kan gebeuren.
De bevestiging geschiedt stilzwijgend als kan worden vastgesteld dat deze voortvloeit uit elke houding, uit elke daad die redelijk niet anders kan worden uitgelegd dan als een prijsgeven van iedere eis tot nietigheid (