De bepalingen van artikel 14, vierde lid, van de oude Faillissementswet beoogde de faillissementsprocedure te uniformiseren en de snelle en efficiënte afwikkeling ervan te verzekeren.
Deze bepalingen waren bijgevolg ook van toepassing op het vonnis waarbij het verzet tegen een bij verstek gewezen vonnis van faillietverklaring, hetzij, niet ontvankelijk, hetzij, ongegrond werd verklaard. Deze bepalingen hadden als bijzonder recht voorrang op de gemeenrechtelijke regeling.
Het verzet dient gericht zijn tegen alle partijen.
Een arrest van het verduidelijkt dit:
“De gefaalde dient het verzet tegen het vonnis van faillietverklaring in te stellen en tegen de curator en tegen de schuldeiser, die de vordering in faillissement aanhangig gemaakt heeft, dit binnen de acht dagen na de bij artikel 472 Wetboek van Koophandel voorgeschreven bekendmaking van het faillissement.
Voormelde termijn is van openbare orde en ondeelbaar. Het verzet, dat binnen deze termijn slechts aan één van beide partijen zou betekend zijn zal niet ontvankelijk worden verklaard.
Het beroep van een gefailleerde tegen het vonnis bij verstek gewezen waarbij hij in staat van faillissement werd verklaard is niet ontvankelijk indien hij vooreerst tegen bedoeld vonnis geen verzet heeft aangetekend.” (Hof van Beroep te Brussel van 2 februari 1972).
Nieuw:
Artikel XX.108 WER voorziet een vervaltermijn van 15 dagen na de betekening van het faillissementsvonnis bij verstek. Indien er binnen deze termijn geen verzet wordt aangetekend, is het faillissement onomkeerbaar.
Art. XX.108 WER.[1 § 1. Ieder vonnis van faillietverklaring of ieder vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling wordt vastgesteld, is bij voorraad en op de minuut vanaf de uitspraak uitvoerbaar.
§ 2. Tegen het vonnis kan verzet worden gedaan door de verstekdoende partijen en derdenverzet door de belanghebbenden die daarbij geen partij zijn geweest.
§ 3. Het verzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de betekening van het vonnis.
Indien het faillissement van een in [2 artikel I.1, eerste lid, 1°, c)]2, van dit boek bepaalde onderneming, of een rechtspersoon waarvan de vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn, betreft, is het verzet uitgaande van een vennoot die niet op de hoogte gebracht is of geen kennis gekregen heeft van de aangifte van faillissement slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen de zes maanden na de opneming van de bekendmaking van het faillissement in het Belgisch Staatsblad, en ieder geval, binnen vijftien dagen na kennisname van het vonnis.
Het derdenverzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de opneming van de bekendmaking van het faillissement in het Belgisch Staatsblad.
De termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, is vijftien dagen te rekenen vanaf de bekendmaking bedoeld in artikel XX.107.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 233, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Opmerking:
Tegen een faillissement dat niet bij verstek werd gewezen kan enkel hoger beroep worden ingesteld.
Ten aanzien van de gefailleerde, ook de gefailleerde die geen partij is bij de procedure, geldt de verplichting voor de curator om het vonnis van faillietverklaring te betekenen, waarbij eveneens de verplichting geldt dat daarbij uitdrukkelijk de beroepsmogelijkheden worden vermeld (artikel XX.107 van het Wetboek van economisch recht).
Het grondwettelijk hof oordeelde dat het een onevenredige beperking van het recht op toegang tot de rechter is dat voor een gefailleerde aan wie in elk geval het vonnis moet worden betekend, toch de beroepstermijn zou aanvangen op basis van een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad die zowel wat betreft de effectieve kennisname als wat betreft de vermelding van de rechtsmiddelen en de nadere regels ervan, minder waarborgen biedt.
Artikel XX.108, § 3, derde lid, van het Wetboek van economisch recht houdt dus volgens het Grondwettelijk Hof een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het EVRM en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen.