Het zogenaamde "up-yours" teken waarbij de middenvinger in de hoogte wordt gestoken met gebogen arm is geen overwinningsteken. Een dergelijk teken geuit aan een scheidsrechter tijdens een voetbalmatch door een speler kan aanleiding geven tot een (tweede) gele kaart.
De vaststellingen dienaangaande kunnen bewezen worden door een scheidsrechterlijke verslag geschraagd door vaststellingen van inspecteurs.
Laattijdig opgedoken verklaringen van vrienden en medespelers die deze vaststellingen ontkrachten zijn geen vaststellingen van objectieve en belangeloze buitenstaanders. Dit is al zeker niet het geval wanneer het gaat om de ondertekening van identieke voorgedrukte verklaringen die aldus duidelijk geronselde handtekeningen betreffen met onvoldoende waarborg inzake objectiviteit en onpartijdigheid. Dit soort bewijsstukken wegen niet op tegen de vaststellingen van de inspecteurs en de scheidsrechters.
Zelfs een louter overwinningsgebaar uiten naar de suporterstribune van de tegenspelers kan aanzien worden als een provocatie, zeker wanneer het gaat om gevoelige supporters zoals bijvoorbeeld de Antwerpssupporters. Spelers dienen over voldoende professionalisme te beschikken om (wanneer zij de aandrang voelen om een gebaar te uiten) dit te doen naar de eigen supporterstribune.
Aanzetten tot slagen, verwondingen, haat of woede door gebaren waardoor het verloop van de wedstrijd wordt verstoord is een inbreuk op de voetbalwet.
Art. 23 van de Voetbalwet geldt ten aanzien van "eenieder" die door zijn gedrag het verloop van de wedstrijd verstoort of aanzet tot slagen en verwondingen, haat of woede en het geldt dus ook ten aanzien van spelers die zich op het veld bevinden.
Het feit dat de wedstrijd net was afgelopen op het ogenblik van de feiten is zonder belang is. Krachtens art. 19 Voetbalwet is onder meer art. 23 van toepassing op feiten begaan tijdens de ganse periode waarin het stadion, waar een wedstrijd plaatsvindt, toegankelijk is voor de toeschouwers.
Omdat administratieve geldboeten een exclusief pecuniair karakter hebben, en dus niet het onterende karakter hebben dat aan strafrechtelijke veroordelingen kleeft, onder meer doordat zij niet op het strafblad worden ingeschreven en aldus niet van aard zijn de reïntegratie in het gedrang te brengen, mag volgens het Grondwettelijk Hof de wetgever, zonder het gelijkheidsbeginsel te miskennen, oordelen dat de maatregel van opschorting, uitstel of probatie niét van toepassing is op de administratieve geldboeten.
De verschillen tussen een strafsanctie en een administratieve sanctie rechtvaardigen volgens het Grondwettelijk Hof echter niét dat er bij het opleggen van een administratieve sanctie geen beroep kan gedaan worden op verzachtende omstandigheden om een sanctie op te leggen die lager is dan het voorziene wettelijke minimum (zie arrest 7 december 1999, R.W. 2000-01, 157). Dat bezwaar werd echter in het kader van de Voetbalwet opgevangen door in art. 3 7 te voorzien dat, indien er verzachtende omstandigheden zijn, de administratieve geldboetes kunnen verminderd worden tot onder het wettelijk voorziene minimum, zonder evenwel lager te kunnen zijn dan - naargelang het geval - 250 of 125 euro.
Toen aan het Grondwettelijk Hof expliciet de vraag werd voorgelegd of de art. 23, 24 en 37 van de Voetbalwet strijdig zijn met de art. 10 en 11 van de Grondwet en met art. 6 E.V.R.M. omdat de wet niét toelaat straffen uit te spreken met uitstel of de gunst van de opschorting toe te kennen, heeft het Hof geantwoord dat er van een dergelijke schending geen sprake was.
Hetzelfde geldt eigenlijk met betrekking tot de vraag of een werkstraf kan opgelegd. De Voetbalwet voorziet slechts twee sancties: een stadionverbod en een administratieve geldboete. De Rechtbank kan dus, zelfs als zij dat zou willen, geen andere straffen opleggen zoals daar zijn gevangenisstraffen of werkstraffen.
Overigens weze aangestipt dat een werkstraf, door de weerslag ervan op de individuele vrijheid, een zwaardere straf is dan een geldboete en ook een zwaardere straf is dan een stadionverbod. In het kader van de Voetbalwet kunnen, zoals gezegd, enkel geldboeten en stadionverboden opgelegd worden en zeker geen zwaardere straffen, zoals gevangenisstraffen of werkstraffen.
Een voetbalspeler heeft een voorbeeldfunctie.
Meer dan wie ook dienen voetbalspelers zich te onthouden van provocerend gedrag. Het is immers van algemene bekendheid dat toeschouwers de neiging hebben te denken dat "wat een speler mag, mag ik ook". En als een speler ongestraft het stadion in vuur en vlam mag zetten door provocerende gebaren te maken naar de supporters van de tegenpartij, waarom zouden supporters dat dan niet mogen?
Bij het bepalen van de strafmaat kan rekening gehouden met het feit dat de voetbalspeler nooit eerder sancties opliep, zodat er dan kan voor geopteerd worden hem geen stadionverbod op te leggen, hetgeen de facto zou neerkomen op een beroepsverbod.
Dat belet niét dat er hem een duidelijk voelbare sanctie in de vorm van een geldboete moet worden opgelegd, De strijd tegen de barbarij van het hooliganisme kost de samenleving handenvol geld, want vereist zeer veel mankracht. Zelfs tijdens een wedstrijd in 2de nationale moeten agenten in burger zich verspreiden in het stadion om de rol van "spotter" te spelen, om dan nog niet te spreken van het aantal agenten dat in uniform aanwezig is in en rond het stadion!
Het is volop "mode" te jammeren en te zaniken over het feit dat de overheid het belastingsgeld zogezegd door deuren en vensters buiten gooit, maar het zijn wel mensen die de rust tijdens de speeldagen van het voetbal verstoren die de overheid, en dus de belastingbetaler, op kosten jagen. Het is van algemene bekendheid dat de ordediensten voor elke voetbalwedstrijd die gespeeld wordt veel volk moeten optrommelen (en betalen aan weekend- of avondtarief).
Het is niet meer dan normaal dat diegenen die de overheid op kosten jagen naar analogie met het principe dat "de vervuiler betaalt" een méér dan symbolische bijdrage leveren in de kosten die zij voor de samenleving veroorzaken. Een bedrag van € 1.250 is nog altijd maar een druppel in de oceaan van kosten die de betrokkene door zijn gedrag mee helpt veroorzaken.
Dat geldt zeker ten aanzien van spelers, die hun boterham verdienen dankzij het voetbalspel en dankzij de tussenkomst van de belastingbetaler die het hen mogelijk maakt dat spel te spelen.