Een visitatie is een officiële inspectie. Het woord komt van visitare, Latijn voor bezoeken. De term slaat oorspronkelijk op het onderzoek naar de gang van zaken in een bisdom of klooster. Daarnaast wordt de term gebruikt voor fouillering en verdergaand onderzoek aan den lijve.
In tegenstelling tot de strafrechtelijke huiszoeking omvat de fiscale visitatie geen algemeen huiszoekingsrecht. De belastingadministratie is dan ook niet gerechtigd om alle mogelijke vaststellingen te doen die zij nodig acht voor een correcte heffing van de belasting of om stukken mee te nemen.
De fiscale visitatie is een "bezoek" bij de belastingsplichtige ter controle van de correctheid van de belastingsaangifte. Zij wordt geregeld door art. Wetboek 63 BTW en artikel 319 WIB. Deze bepalingen geven aan de fiscale ambtenaren vrije toegang tot de ruimten waar de economische activiteit wordt uitgeoefend, teneinde bijvoorbeeld de boeken en de stukken te controleren. Deze ruimten omvatten onder meer fabrieken en werkplaatsen en burelen.
Het Grondwettelijk hof oordeelt dat fiscale visitaties verenigbaar zijn met de grondwet en voldoende waarborgen bieden tegen misbruik.
Visitatierecht heeft een beperkte draagwijdte en houdt geen recht tot huiszoeking in.
In tegenstelling tot de strafrechtelijke huiszoeking omvat de fiscale visitatie geen algemeen huiszoekingsrecht. De belastingadministratie is dan ook niet gerechtigd om alle mogelijke vaststellingen te doen die zij nodig acht voor een correcte heffing van de belasting of om stukken mee te nemen. De eisende partijen menen dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 16 december 2003 duidelijk afwijkt van de letterlijke tekst van de wet en de parlementaire stukken, in zoverre het toestaat dat de administratie zelf stukken zou mogen zoeken zonder voorafgaand om de voorlegging ervan te verzoeken.
Artikel 319 van het WIB 1992 bepaalt :
« Natuurlijke of rechtspersonen zijn gehouden aan de ambtenaren van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen, magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doen, ten einde aan die ambtenaren enerzijds de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel en anderzijds de bovenbedoelde ambtenaren in staat te stellen om alle boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, te onderzoeken.
De ambtenaren van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen, voorzien van hun aanstellingsbrief, mogen, wanneer zij met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid en waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en met machtiging van de rechter in de politierechtbank.
De voormelde ambtenaren, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen als vermeld in artikel 3I5bis, derde lid, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm ».
Artikel 63 van het WBTW bepaalt :
« Eenieder die een economische activiteit uitoefent, moet aan de ambtenaren die bevoegd zijn om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde te controleren en in het bezit zijn van hun aanstellingsbewijs, op elk tijdstip en zonder voorafgaande verwittiging, vrije toegang verlenen tot de ruimten waar de activiteit wordt uitgeoefend teneinde hen in staat te stellen :
1 ° de boeken en stukken te onderzoeken die zich aldaar bevinden;
2° door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de betrokkene de betrouwbaarheid na te gaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door onder meer de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm;
3 ° de aard en de belangrijkheid vast te stellen van de aldaar uitgeoefende werkzaamheid en van het daarvoor aangestelde personeel, alsook van de aldaar aanwezige koopwaren en goederen, met inbegrip van de productie- en vervoermiddelen.
Als ruimten waar een activiteit wordt uitgeoefend moeten onder meer worden beschouwd de burelen, de fabrieken, de werkplaatsen, de opslagplaatsen, de bergplaatsen, de garages alsmede de als fabriek, werkplaats of opslagplaats gebruikte terreinen.
Met hetzelfde doel mogen die ambtenaren eveneens op elk tijdstip zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnentreden in alle gebouwen, werkplaatsen, inrichtingen, lokalen of andere plaatsen die niet in het vorige lid zijn bedoeld en waar in dit Wetboek bedoelde handelingen verricht of vermoedelijk worden verricht. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel slechts toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en uitsluitend met de machtiging van de politierechter.
Zij mogen ook, op elk tijdstip en zonder voorafgaande verwittiging, alle vervoermiddelen tegenhouden en onderzoeken, met inbegrip van de containers, die gebruikt of vermoedelijk gebruikt worden om in dit Wetboek bedoelde handelingen te verrichten, teneinde de vervoerde goederen, boeken en stukken te onderzoeken ».
Krachtens artikel 63, eerste lid, van het WBTW moet eenieder die een economische activiteit uitoefent aan de ambtenaren die bevoegd zijn om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde te controleren, vrije toegang verlenen tot de ruimten waar de activiteit wordt uitgeoefend. Artikel 319, eerste lid, van het WIB 1992 kent aan de ambtenaren belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen een gelijkaardige onderzoeksbevoegdheid toe. Bij artikel 11 van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen werd artikel 319, eerste lid, van het WIB 1992 gewijzigd om de onderzoeksbevoegdheden voorzien bij deze bepaling af te stemmen op die van de ambtenaren die bevoegd zijn om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde te controleren op grond van artikel 63, eerste lid, van het WBTW (Par!. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2521/001, pp. 7-9). De inhoud van de beide in het geding zijnde bepalingen is dan ook door de wetgever als in hoge mate gelijklopend bedoeld.
Artikel 15 van de Grondwet bepaalt :
« De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft».
Artikel 22 van de Grondwet bepaalt :
« Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt :
« 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ».
Die bepalingen vereisen dat elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en de woning wordt voorgeschreven in een voldoende precieze wettelijke bepaling, beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de daarin nagestreefde wettige doelstelling.
Het recht op eerbiediging van de woning betreft niet alleen particuliere woningen, maar is ook van toepassing op voor beroeps- of handelsdoeleinden gebruikte lokalen. De inmenging door de wetgever kan echter verdergaan wanneer het gaat om professionele of commerciële lokalen of activiteiten.
Natuurlijke personen of rechtspersonen zijn ertoe verplicht om in het kader van een fiscale visitatie vrije toegang te verlenen tot de ruimten waar de economische activiteit wordt uitgeoefend, wat een inmenging vormt in het recht op eerbiediging van de woning.
Het recht op de eerbiediging van het privéleven omvat het recht voor het individu om buiten zijn intieme kring relaties aan te knopen en te ontwikkelen, ook op het professionele of commerciële vlak. Daarenboven hebben natuurlijke personen en rechtspersonen rechtmatige belangen om de bescherming van de privacy van de individuen die voor hen werken, te waarborgen. Met deze belangen moet rekening worden gehouden bij de beoordeling of de overheidsinmenging gerechtvaardigd is.
Doordat een fiscale visitatie een inmenging vormt in het recht op eerbiediging van de woning, dient zij te voldoen aan de voormelde vereisten.
De fiscale visitatie zoals geregeld door artikel 319, eerste lid, van het WIB 1992 en door artikel 63, eerste lid, van het WBTW moet toelaten de nodige vaststellingen te doen met betrekking tot de regelmatigheid van de belastingaangifte en beoogt aldus de inning van de belastingen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de overheid en voor het economisch welzijn van het land. Zij streeft derhalve een legitiem doel na in de zin van artikel 8.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Door aan de bevoegde wetgever de bevoegdheid voor te behouden om te bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de onschendbaarheid van de woning kan worden aangetast, waarborgt artikel 15 van de Grondwet iedere persoon dat geen enkele inmenging in die rechten toegelaten is dan krachtens de regels die zijn aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.
Naast die formele wettigheidsvereiste legt artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens de verplichting op dat de inmenging in het recht op eerbiediging van de woning in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen wordt geformuleerd die het mogelijk maken de hypothesen te voorzien waarin de wetgever een dergelijke inmenging toestaat zodat eenieder in de gegeven omstandigheden in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien.
Uit de bewoordingen van artikel 319, eerste lid, van het WIB 1992 en van artikel 63, eerste lid, van het WBTW blijkt dat de belastingplichtige ertoe gehouden is toegang tot de beroepslokalen te verlenen aan de ambtenaren die belast zijn met het verrichten van controles betreffende de inkomstenbelastingen en de belasting over de toegevoegde waarde. De fiscale visitatie is aldus doelgebonden, wat impliceert dat de belastingadministratie haar onderzoeksmacht slechts kan aanwenden ter controle van de naleving van de wetgeving inzake de inkomstenbelastingen en de BTW en met het oog op het bepalen van het juiste bedrag van de verschuldigde belasting.
De visitatie van beroepslokalen inzake inkomstenbelastingen mag krachtens artikel 319 van het WIB 1992 worden aangewend om de bevoegde ambtenaren, enerzijds, de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel en, anderzijds, de bovenbedoelde ambtenaren in staat te stellen om alle boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, te onderzoeken.
Artikel 63, eerste lid, van het WBTW verleent de belastingadministratie de bevoegdheid om ter plaatste alle boeken en stukken te onderzoeken die zich aldaar bevinden, om de betrouwbaarheid na te gaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen en om de aard en de belangrijkheid vast te stellen van de aldaar uitgeoefende werkzaamheid en van het daarvoor aangestelde personeel, alsook van de aldaar aanwezige koopwaren en goederen, met inbegrip van de productie- en vervoermiddelen.
Aldus geven die bepalingen in duidelijke bewoordingen het voorwerp van de controle aan. Ze preciseren eveneens tot welke lokalen de vrije toegang moet worden verleend.
De visitatie inzake inkomstenbelastingen mag slechts worden uitgeoefend gedurende de uren dat in de beroepslokalen een werkzaamheid wordt uitgeoefend. De visitatie inzake de belasting over de toegevoegde waarde mag worden uitgeoefend op elk tijdstip en zonder voorafgaande verwittiging. Aldus preciseren de in het geding zijnde bepalingen ook wanneer de visitatie kan plaatsvinden.
De belastingplichtige of zijn gemachtigde hebben de verplichting op om vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen en aldus hun medewerking te verlenen aan de fiscale visitatie. De bevoegde ambtenaren kunnen zich op grond van de wettelijke bepalingen evenwel niet zich met dwang de toegang tot de beroepslokalen verschaffen wanneer de verplichte medewerking niet wordt verleend. Mocht de wetgever een dergelijke afdwingbaarheid van de toegang tot de beroepslokalen, zonder de instemming van de belastingplichtige hebben beoogd, dan had hij daarin uitdrukkelijk moeten voorzien en de voorwaarden daartoe moeten omschrijven, wat niet het geval is.
Ten aanzien van de medewerkingsplicht op grond van artikel 319 van het WIB 1992 heeft de Minister van Financiën verklaard :
« Het visitatierecht in de inkomstenbelastingen is géén recht tot huiszoeking (Par!. St., Kamer, 1961-1962, 264/42, 217 en Parl. St., Kamer, 1977-1978, 113/11, 23-24). Ambtenaren van de directe belastingen hebben immers niet de mogelijkheid de belastingplichtige zijn verplichtingen manu militari te doen naleven[ ... ].
De bevoegde ambtenaren van de directe belastingen hebben niet de mogelijkheid het toegangsrecht af te dwingen. Indien de belastingplichtige de toegang tot de betreffende lokalen weigert te verlenen, kan de visitatie niet plaatsvinden» (Vr. en Antw., Kamer, 2009- 2010, nr. 93, 8 februari 2010, p. 546).
Uit de bewoordingen van artikel 63, eerste lid, van het WBTW blijkt niet dat de wetgever de controlebevoegdheid van de fiscale administratie daar anders heeft opgevat.
Bij een weigering tot medewerking van de belastingplichtige aan de visitatie kan wel een administratieve geldboete (artikel 445 van het WIB 1992 of artikel 70, § 4, van het WBTW) of, bij een overtreding met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, een strafrechtelijke sanctie (artikel 449 van het WIB 1992 of artikel 73 van het WBTW) worden opgelegd. Bovendien kan bij weigering tot medewerking aan de visitatie een ambtshalve aanslag worden gevestigd.
Ten slotte brengen de ambtenaren van de betrokken belastingadministratie, onder de voorwaarden die de wet bepaalt, de feiten die, naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafrechtelijk strafbaar zijn en waarvan zij kennis hebben gekregen in het kader van een fiscale visitatie, ter kennis van de procureur des Konings.