De ouders hadden in de alhier besproken zaak hun niet gemotiveerd verzoekschrift tot verwerping van een algemeen legaat aan hun minderjarige kind op 6 mei 2016 ter griffie neergelegd.
De moeder was thuisverpleegster en werd aangeduid als algemeen legataris, met bepaling dat bij weigering van het legaat het legaat naar de kinderen van de aangeduide legatarissen zou gaan.
Krachtens art. 909 BW is een thuisverpleegster niet onbekwaam om voordeel te genieten van beschikkingen onder de levenden of bij testament.
Zij heeft niettemin op 24 februari 2016 het legaat verworpen omdat art. 13 van het arbeidsreglement haar verbiedt om “naar de cliënt .
toe de professionele band met de cliënt te verwarren met persoonlijke aangelegenheden door bijvoorbeeld erfenissen en giften van de cliënt te aanvaarden”.
De vraag is of de verwerping van het legaat het belang van het minderjarige kind dient.
De moeder wenst loyaal te blijven jegens haar werkgever en haar collega’s-thuisverpleegsters. Zij wenst niet dat het contractueel verbod wordt omzeild door het aanvaarden (onder voorrecht van boedelbeschrijving) van het legaat aan haar kind. Zij huivert voor het idee dat haar omgeving haar zou verdenken van misbruik van een van haar afhankelijke patiënt.
De ouders wensen het wettelijk genot van dit legaat niet te verkrijgen tot aan de meerderjarigheid van hun kind (art. 384 BW).
Zij wensen evenmin hun kind te moeten vertegenwoordigen in een rechtsvordering van de wettelijke erfgenamen tot nietigverklaring van het legaat wegens een wilsgebrek (Cass. 27 april 1979, RW 1979-80, 2235 – feitelijk vermoeden van beïnvloeding en captatie door de exploitant van een bejaardentehuis die in dit tehuis een persoon heeft verzorgd gedurende de ziekte waaraan hij is overleden).
De vrederechter willigt dit verzoek in.