Oude huwelijkscontracten voorzagen soms in een clausule waarbij een echtgenoot die schuldig was aan de echtscheiding geen aanspraak meer kon maken op een gunstig verrekenbeding. Bedoeling hierbij was om de huwelijkstrouw te verzekeren in het huwelijkscontract met vermogensrechtelijke sancties.
Een dergelijk beding kan bijvoorbeeld bestaan uit volgende stipuleringen:
"Iedere echtgenoot is titularis van een vordering die hem, bij de ontbinding van het huwelijk, recht geeft op een aandeel in de aanwinsten van het vermogen van de mede-echtgenoot, zoals hierna bepaald.
Dit aandeel is eisbaar bij de ontbinding van het huwelijk.
Wanneer de verrichtingen van een van de echtgenoten evenwel van die aard zijn dat zij de belangen van de andere echtgenoot in het gedrang kunnen brengen, kan deze laatste, met toepassing van artikel 1470 BW, de vervroegde uitoefening van zijn recht op een aandeel in de aanwinsten van de andere echtgenoot eisen.
Er wordt uitdrukkelijk tussen echtgenoten bepaald dat de vordering die hierbij aan iedere echtgenoot wordt toegekend, aan deze laatste het recht geeft op de heft in waarde van de aanwinsten van het vermogen van de andere echtgenoot bj de ontbinding van het huwelijk, zoals hierna bepaald.
De vordering kan enkel door de echtgenoten zelf worden uitgeoefend, met uitzondering, in geval van echtscheiding, van de echtgenoot tegen wie de echtscheiding werd uitgesproken."
In toepassing van dit beding kan op het einde van het huwelijk aanspraak worden gemaakt op de helft van het verschil tussen (1) het vermogen van beide (aanstaande) echtgenoten bij de start van het huwelijk en (2) het vermogen van beide (ex-)echtgenoten bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. Daar waar het startvermogen van beide echtgenoten zal verduidelijkt in een overeenkomst voorafgaand aan het huwelijk (of bij huwelijkscontract), dient dan bij ontbinding van het huwelijk een schatting te gebeuren van de evolutie ervan in de loop van het huwelijk met oog op de uitwerking van het verrekenbeding.
Dit aanzienlijke voordeel vervalt dan in geval echtscheiding, wordt uitgesproken in het nadeel van de echtgenoot die beroep doet op dit voordeel.
In het nieuwe echtscheidingsrecht is het niet evident om de echtgenoot die zich schuldig heeft gemaakt aan een vastgesteld oversspel uit te sluiten van het voordeel van deze verrekenclausule.
De bedoelde uitsluitingsgrond viseert 'de echtgenoot tegen wie de echtscheiding wordt uitgesproken'. Die terminologie dateert van vóór de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, toen nog een schuldechtscheiding gold. Een schuldechtscheiding is thans (sinds het in 2007 vernieuwde echtscheidingsrecht) niet meer aan de orde, ook niet (zonder meer) daar waar de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk wordt uitgesproken op grond van artikel 229, §1 BW.
Artikel 229, § 1 BW onderstelt weliswaar feiten die de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk klinkklaar aantonen. De echtscheiding moet dadelijk worden uitgesproken wanneer de rechter de onherstelbare ontwrichting vaststelt op bewijs van de eiser. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting of de hervatting van het samenleven tussen de echtgenoten redelijkerwijze onmogelijk is geworden. Het gaat om een objectief vast te stellen toestand die een diagnose inhoudt over het verleden en een prognose voor de toekomst.
Het gaat daarbij mogelijk maar niet noodzakelijk om fouten aan de zijde van een of beide echtgenoten, laat staan om een schuldechtscheidingsgrond.
Wanneer de echtscheiding op grond van artikel 229, § 1 BW teruggaat op overspel is daarmee niet (meteen) gezegd/ geschreven dat dit overspel een beledigend/foutief overspel is dat de basis/oorzaak uitmaakt van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk.
Alleen is duidelijk dat het gegeven overspel bewijst dat het huwelijk onherstelbaar is ontwricht.
Weliswaar kan (meer algemeen) een link worden gemaakt tussen (1) de feiten die klinkklaar bewijzen dat het huwelijk onherstelbaar is ontwricht en bijgevolg een echtscheiding op grond van artikel 229, § 1 BW verantwoorden en (2) een fout dan wel zware fout aan de zijde van een of beide echtgenoten
Een virtuele onderhoudsschuldenaar kan overigens aan de echtscheidingsrechter met toepassing van art. 18, tweede lid Ger.W. vragen de beweerde zware fout aan de zijde van de virtuele onderhoudsschuldeiser te evalueren en vast te stellen teneinde een latere onderhoudsaanspraak met toepassing van art. 301, §2, tweede lid BW te kunnen afweren.
Die link is echter allerminst noodzakelijk. Wanneer de echtscheidingsrechter in het echtscheidingsvonnis heeft aangenomen dat gelet op het overspel de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk vaststaat, heeft hij daarmee echter niet geoordeeld dat het huwelijk ingevolge het (gebeurlijk beledigende/foutieve) overspel op onherstelbare wijze is ontwricht.
De echtscheidingsrechter ziet met andere woorden het overspel daarom niet als zodanig als oorzaak van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk.
De uitsluitingsgrond in een verrekenbeding op basis van schuld/fout is achterhaald door de wetgever van 27 april 2007 (zie ook en vgl. de oude artt. 299 en 306 BW), nu geen echtscheidingen meer worden uitgesproken 'tegen een echtgenoot'.