Krachtens artikel 23 Gerechtelijk Wetboek, strekt het gezag van gewijsde zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt, waarbij wordt vereist dat de gevorderde zaak dezelfde is, dat de vordering op dezelfde oorzaak berust, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond, dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid is gedaan.
Krachtens artikel 25 Gerechtelijk Wetboek verhindert het gezag van gewijsde dat de vordering opnieuw wordt ingesteld.
Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich uit tot wat de rechter over een geschilpunt heeft beslist en tot wat, gelet op het geschil dat voor de rechter is gebracht en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, de noodzakelijke, zij het impliciete grondslag van zijn beslissing vormt.
Om uit te maken of het gezag van het rechtelijk gewijsde zich verzet tegen de beoordeling ten gronde van de nieuwe vordering of een onderdeel ervan, moet de rechter onderzoeken welke feiten in de voorgaande procedure werden voorgelegd.
Indien de feiten die hebben geleid tot een beslissing in de eerste procedure, onderscheiden zijn van de feiten die worden aangevoerd in de tweede procedure, is er geen gezag van gewijsde.
Krachtens artikel 1385bis, eerste en tweede lid, Gerechtelijk Wetboek, dat overeenstemt met artikel 1, leden 1 en 2, van de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom, kan de rechter, op vordering van een partij, ook voor het eerst in verzet of in hoger beroep, een tegenpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan.
Het Benelux Gerechtshof verklaart in zijn gelijke arresten in de zaken A/2008/2 en A/2008/3 van 17 december 2009 voor recht dat artikel 1, leden 1 en 2, van de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom aldus moet worden uitgelegd dat:
- «de hoofdveroordeling en de veroordeling tot betaling van een dwangsom niet noodzakelijk in een en dezelfde uitspraak moeten worden vervat»;
- «de dwangsom ook in een latere uitspraak [kan] worden opgelegd»;
- «een latere uitspraak over de dwangsom niet noodzakelijk moet uitgaan van de rechter die de hoofdveroordeling heeft uitgesproken»;
- «ingeval de rechter die de hoofdveroordeling heeft uitgesproken, zonder voorbehoud en beredeneerd de oplegging van een dwangsom uitsluit, noch hij noch een andere rechter alsnog een dwangsom kunnen opleggen», wat echter niet belet dat «wanneer krachtens het nationale recht de inhoud van de hoofdveroordeling ingevolge gewijzigde omstandigheden opnieuw aan een rechter kan worden voorgelegd, de rechter in dit verband alsnog een dwangsom of gewijzigde dwangsom kan opleggen».
Krachtens artikel 1385quinquies, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Krachtens artikel 1385quinquies, derde lid, Gerechtelijk Wetboek kan de partij op wier vordering reeds een dwangsom werd opgelegd, aan de rechter vragen om een bijkomende dwangsom op te leggen of om de opgelegde dwangsom te verhogen wanneer de veroordeelde aanhoudend in gebreke blijft uitvoering te geven aan de hoofdveroordeling.
Uit het voorgaande volgt dat:
- aan een veroordeling waaraan, ondanks de vordering daartoe van de schuldeiser, geen dwangsom werd gekoppeld, gelet op gewijzigde omstandigheden door de niet-nakoming van de veroordeling, op vordering van de schuldeiser, alsnog hetzij door de rechter die de veroordeling uitsprak hetzij door een andere rechter een dwangsom kan worden gekoppeld;
- de rechter die na beoordeling van de gewijzigde omstandigheden, gelet op de onwillige houding van de schuldenaar, hem veroordeelt tot nakoming van de eerdere rechterlijke uitspraak onder verbeurte van een dwangsom, het gezag van het eerder rechterlijk gewijsde niet miskent;
- de uiteindelijke dwangsomveroordeling tot nakoming van de eerdere veroordeling om iets te doen, iets niet te doen of iets te geven steunt op een nieuwe feitelijke grondslag en dus een andere oorzaak heeft;
- het voorts enkel de dwangsomrechter toekomt, op vordering van hetzij de veroordeelde schuldenaar hetzij de schuldeiser, een eerder opgelegde dwangsom aan te passen.