De juridische impact van de verkoop van een pand dat geheel of gedeeltelijk het voorwerp is van een geregistreerde huurovereenkomst (of een niet-geregistreerde handelsovereenkomst en de huurder het goed ten minste zes maanden in gebruik heeft) wordt geanalyseerd als een cessie van schuldvordering door de verkoper aan de koper aan de actiefzijde en een beding ten behoeve van een derde, de huurder, aan de passiefzijde (art. 1743 BW en art. 12 Handelshuurwet.
Concreet betekent dit dat de verkoper de rechten die voortvloeien uit de huurovereenkomst overdraagt aan de koper (cessie van schuldvordering) en dat de koper de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst jegens de huurder, op zich neemt (beding ten behoeve van een derde). Dit beding ten voordele van de huurder en deze overdracht van schuldvordering blijven wel beperkt tot de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen die na de vervreemding van het verhuurde goed moeten worden uitgevoerd..
Hieruit wordt afgeleid dat na de verkoop de koper de ontbinding van de huurovereenkomst kan vorderen waarbij deze koper echter geen contractuele wanprestatie kan aanvoeren van de huurder t.a.v. de verkoper, tenzij contractueel, in de koop-verkoopakte, zou zijn bedongen dat de koper de ontbindingsvordering zou kunnen instellen voor vroegere wanprestaties.
Blijft de vraag of de verkoper na de verkoop nog de ontbinding kan nastreven van de huurovereenkomst voor contractuele wanprestaties gepleegd door de huurder in de periode dat de verkoper nog verhuurder was. Dit is de vraag naar het belang van de verkoper bij deze vordering.
Het feit dat de vordering in ontbinding was ingesteld (enkele dagen vóór) de verkoop van het pand is hierbij irrelevant voor de beoordeling van dat belang. Het belang moet niet enkel, op straffe van onontvankelijkheid, aanwezig zijn bij het instellen van de vordering, het moet ook voorhanden blijven gedurende het gehele geding. Valt het belang in de loop van het geding weg, dan moet de rechter vaststellen dat de vordering zonder voorwerp is geworden.
Er wordt aangenomen dat de vervreemder-verhuurder na de overdracht van het verhuurde pand de ontbinding van de huurovereenkomst niet meer kan vorderen voor tekortkomingen gepleegd door de huurder toen de vervreemder nog verhuurder was. Na de overdracht van de huurovereenkomst heeft de verkoper niet meer de hoedanigheid van verhuurder, aangezien hij aan de koper de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten heeft overgedragen die na de verkoop moeten worden uitgeoefend.
De vermelding in de verkoopakte dat wanneer de ontbinding wordt uitgesproken, deze eveneens kan worden ingeroepen door de koper, doet hieraan geen afbreuk. Een beding in de koop-verkoopovereenkomst over de gevolgen van de ontbinding gevorderd door de verkoper, zegt niets over de (on)mogelijkheid van de verkoper om deze ontbinding te vorderen na de overdracht. Hierboven heeft de vrederechter geoordeeld dat dit onmogelijk is, zodat voormelde clausule in de koop-verkoopovereenkomst niet aan de orde is.