Terwijl in een gemeenschapsstelsel vanaf de refertedatum een zogeheten postcommunautaire onverdeeldheid ontstaat, blijft in een stelsel tot scheiding van goederen het onverdeelde (gewezen huwelijks)vermogen onverkort werken. De refertedatum doet als zodanig geen afbreuk aan de werking van het onverdeelde (gewezen huwelijks)vermogen (art. 577-2 BW). Zolang het onverdeelde (gewezen huwelijks)vermogen werkt, dit is meer precies tot de uitonverdeeldheidtreding en effectieve vereffening-verdeling, delen de ex-echtgenoten als deelgenoten in de inkomsten en de uitgaven. Zij delen in beginsel gelijkelijk in de rechten en de kosten (art. 577-2, §§ 3 en 7 BW). Zij hebben in beginsel gelijkelijk recht op het gebruik en het genot (art. 577-2, § 5 BW).
Voor vermogensverschuivingen tijdens de werking van het huwelijksvermogensstelsel en meer precies tot de refertedatum kan worden teruggevallen op een vereffeningsbeding voor zover opgenomen in een contract van scheiding van goederen. Dit is niet langer het geval voor vermogensverschuivingen na de refertedatum. Het vereffeningsbeding geldt slechts voor de duur van het huwelijk op vermogensrechtelijk vlak. Het kan dienen om vermogensverschuivingen (tijdens het huwelijk) in te dekken dan wel aanspraken tot rechtzetting van vermogensverschuivingen (tijdens het huwelijk) te counteren.
Het vereffeningsbeding heeft tot gevolg dat er in beginsel geen rekeningen tussen de echtgenoten (omtrent vermogensverschuivingen tijdens het huwelijk) meer te vereffenen zijn, omdat verondersteld wordt dat de echtgenoten die dagelijks hebben vereffend. Het betreft evenwel een weerlegbaar vermoeden. Met geschreven rekeningen kan het vermoeden worden weerlegd. Op die manier zijn verrekeningen tussen de echtgenoten nog mogelijk, weliswaar onder de contractueel bedongen voorwaarden. Er wordt dus een omkering van de bewijslast doorgevoerd. Het is niet meer aan de beweerde schuldenaar om aan te tonen dat hij zich van zijn verplichtingen heeft bevrijd (art. 1315, tweede lid BW), omdat wordt vermoed dat hij zich van dag tot dag heeft bevrijd. Het is aan de schuldeiser om het tegendeel aan te tonen.
De huwelijkspartners voorzien door middel van een vereffeningsbeding in een vermoeden dat, bij ontstentenis van geschreven rekeningen, vermogensverschuivingen tijdens het huwelijk worden geacht te zijn vereffend, zo ook wat betreft «de bijdragen in de lasten van het huwelijk» en «de vergoeding voor het familiale, huishoudelijke of sociale werk».
Het vereffeningsbeding, heeft tot gevolg dat er in beginsel geen rekeningen tussen de echtgenoten (omtrent vermogensverschuivingen tijdens het huwelijk) meer te vereffenen zijn, omdat wordt verondersteld dat de echtgenoten die dagelijks hebben opgemaakt/vereffend. Het betreft evenwel een weerlegbaar vermoeden. Door middel van geschreven rekeningen kan het vermoeden worden weerlegd. Op die manier zijn verrekeningen tussen de echtgenoten nog mogelijk, weliswaar onder de contractueel bedongen voorwaarden. Er wordt dus een omkering van de bewijslast doorgevoerd. Het is niet meer aan de beweerde schuldenaar om aan te tonen dat hij zich van zijn verplichtingen heeft bevrijd (art. 1315, tweede lid BW), omdat wordt vermoed dat hij zich van dag tot dag heeft bevrijd. Het is aan de schuldeiser om het tegendeel aan te tonen.