Het feit dat een derde niet veroordeeld is voor de feiten van witwassen of feiten die het witgewassen vermogensvoordeel hebben voortgebracht, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat zijn bezit van die goederen rechtmatig is.
Krachtens artikel 505, derde lid (oud) Strafwetboek, wordt het voorwerp van het misdrijf witwassen verbeurdverklaard, zelfs als het geen eigendom van de veroordeelde is, zonder dat die verbeurdverklaring nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt.
Die bepaling vereist niet dat de aldus verbeurd te verklaren goederen tot het vermogen van de veroordeelde behoren, maar laat enkel toe dat derden, dit zijn personen die niet werden veroordeeld voor het witwasmisdrijf of een eraan ten grondslag liggend misdrijf, krachtens hun rechtmatig bezit aanspraken op die goederen doen gelden.
De wederrechtelijke oorsprong van de goederen die als voorwerp van het misdrijf witwassen in aanmerking komen voor de verbeurdverklaring, volstaat niet om de aanspraken van derden op die goederen zonder meer af te wijzen. In dat geval zou immers geen enkele derde aanspraken kunnen doen gelden op deze goederen, die krachtens de voormelde bepaling allemaal een wederrechtelijke oorsprong hebben.
Voor het overige beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het bezit dat derden op die goederen beweren te hebben, rechtmatig is. Daarbij kan de rechter rekening houden met alle voorliggende omstandigheden, zoals de deugdelijkheid van het voorgehouden bezit en de goede trouw van de derde die aanspraken op die goederen doet gelden of wiens aanspraken daarop worden uitgeoefend. Die goede trouw is aanwezig wanneer die derde kan geloven in de regelmatigheid van de aard en de oorsprong van de goederen.
Bijgevolg heeft het feit dat een derde niet veroordeeld is voor de feiten van witwassen of feiten die het witgewassen vermogensvoordeel hebben voortgebracht, niet noodzakelijk tot gevolg dat zijn bezit van die goederen rechtmatig is.