Een voorschrift voor een geneesmiddel dat door een arts aan zijn patiënt wordt verstrekt, moet worden beschouwd als een door de wet beschermd geschrift. Een dergelijk voorschrift is immers een in de wet omschreven document waarop door de voorschrijver – dit is een arts of een andere bevoegde beoefenaar van een gezondheidszorgberoep – één of meer geneesmiddelen worden voorgeschreven die bestemd zijn voor een welbepaalde patiënt (zie punt 22 van art. 1, § 1, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen).
Een geneesmiddelenvoorschrift dient bovendien bepaalde verplichte vermeldingen te bevatten, waaronder de handtekening van de voorschrijver, waarbij die laatste melding moet maken van o.m. het aantal eenheden in de verpakking van het voorgeschreven geneesmiddel alsook van het aantal verpakkingen (art. 2 van het KB van 10 augustus 2005 houdende vaststelling van de modaliteiten inzake het voorschrift voor menselijk gebruik; art. 42 van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd bij KB van 10 mei 2015).
Een voorschrift is dan ook een geschrift dat een gedachte uitdrukt van de voorschrijvende medicus, namelijk dat een welbepaald geneesmiddel in een welbepaalde dosis op een bepaald tijdstip nuttig of nodig wordt geacht voor de betrokken patiënt. In die zin heeft een voorschrift dan ook een juridische draagwijdte en dringt het zich op aan de openbare trouw. Dit geldt des te meer voor een voorschrift dat betrekking heeft op een geneesmiddel dat slechts mag worden afgeleverd op overhandiging van een voorschrift.
In dat geval mag de desbetreffende apotheker het geneesmiddel immers slechts afleveren na overhandiging van het voorschrift, waarbij hij, indien hij een vermoeden heeft van misbruikt of ongepast gebruik van het voorschrift, de voorschrijver hiervan op de hoogte moet brengen en, in geval van vermoeden wordt bevestigd, de inspecteur van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten hiervan op de hoogte dient te brengen (artt. 16-17 van het KB van 21 januari 2009 houdende onderrichtingen voor de apothekers). Een verweer dat het geneesmiddel onder een andere benaming vrij verkrijgbaar zou zijn via het internet, is in dit verband volstrekt irrelevant.
In het licht van de desbetreffende reglementering kan een bepaald voorschrift, uit zijn aard, slechts één keer worden uitgevoerd. Na de uitvoering van het voorschrift dient de apotheker overigens bepaalde formaliteiten te vervullen, waarbij hij in een speciaal daartoe bestemd register voor elk uitgevoerd voorschrift melding moet maken van o.m. de datum van de aflevering, die eveneens wordt aangebracht op het voorschrift, alsook van de afgeleverde hoeveelheid van het desbetreffende geneesmiddel (art. 36 van het KB van 21 januari 2009 houdende onderrichtingen voor de apothekers).
Een materiële valsheid in geschrifte kan erin bestaan door originele voorschriften van behandelde artsen te fotokopiëren, waardoor die geschriften werden nagemaakt. De omstandigheid dat de beklaagde niets heeft toegevoegd, geschrapt of gewijzigd op die voorschriften, doet geen afbreuk aan de materiële vervalsing die hij pleegde door de voorschriften via het nemen van fotokopieën na te maken.
Het gebruik van die valse stukken bestaat erin deze stukken aan te bieden bij een apotheker Door de voorschriften na te maken en aldus te vervalsen, wekte de beklaagde met elke vervalst voorschrift immers op een bedrieglijke wijze de indruk dat hij beschikte over een origineel voorschrift dat nog niet was uitgevoerd.
Een verweer van de beklaagde dat hij ervan uitging dat de verkrijging van zijn behandelende artsen van een voorschrift voor het bewuste geneesmiddel een «evidentie» was, is evenmin pertinent. Zelfs wanneer de verkrijging van dit voorschrift jarenlang in de perceptie van de beklaagde als een automatisme werd beschouwd en zelfs wanneer zou moeten worden aangenomen dat de voorschrijvende artsen vanuit medisch, deontologisch en reglementair standpunt in het verleden niet normconform zouden hebben gehandeld en de beklaagde al te gemakkelijk een voorschrift zouden hebben verstrekt voor het bewuste slaapmiddel – wat overigens niet wordt aangetoond – dan nog doet dit geen afbreuk aan de omstandigheid dat de beklaagde heel goed besefte dat hij voor het geneesmiddel hoe dan ook een voorschrift van een arts nodig had en dat hij met een bedrieglijk opzet handelde.
zie ook Valsheid in getuigschriften