Tegen een valse factuur kan een verweerder voor de burgerlijke rechter de exceptie van valsheid inroepen.
Hoewel het zgn. controlecriterium nog steeds door een belangrijke strekking in rechtspraak en rechtsleer wordt gehanteerd – in die zin dat valse vermeldingen in een opgestelde factuur geen strafbare valsheid in geschriften kunnen opleveren ten aanzien van de koper, omdat de factuur op haar juistheid gecontroleerd moet worden en slechts bewijswaarde verkrijgt na controle en aanvaarding kan diegene tegen wie een (beweerde) fictieve factuur voor niet geleverde goederen of diensten wordt ingeroepen, zich wel degelijk beroepen op de valsheidsvordering.
Overigens wordt voornoemd controlecriterium meer en meer bekritiseerd in de rechtsleer
Alle vermeldingen waarvan de valsheid een mogelijk nadeel kan opleveren, verdienen immers strafrechtelijke bescherming.
Valsheid is trouwens een aflopend misdrijf, en de omstandigheden waarin deze wordt begaan, worden gefixeerd ten tijde van de waarheidsvermomming, ongeacht de latere aanvaarding door de bestemmeling van de factuur.
Een geschrift kan bovendien maatschappelijke bewijswaarde genieten, zonder dat daarvoor moet voldaan zijn aan alle handelsrechtelijke bewijsregels.
Telkens als een (handels)geschrift juridische draagwijdte heeft (doordat het betrekking heeft op een rechtens relevant feit, dit is een feit dat op zichzelf beschouwd of in relatie tot andere feiten van aard is om het ontstaan, de wijziging, het tenietgaan of de vaststelling van een recht te bepalen) en maatschappelijke bewijswaarde bezit (omdat het als waar kan worden beschouwd), vervult dit een bewijsfunctie en is het erin gestelde vertrouwen maatschappelijk noodzakelijk en bijgevolg strafrechtelijk beschermingswaardig.
De wet beschermt in beginsel de waarheidsgetrouwheid van elk middel waarop een rechtsvordering kan worden gebaseerd.
Ten slotte en niet in het minst moet worden opgemerkt dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tussen strafbare valsheid (zoals valsheid in geschriften/valsheid in facturen) en valsheid in de bewijsvoering. Dit verklaart ook waarom niet elke vorm van valsheid noodzakelijkerwijze strafbaar is. Daarom kan er sprake zijn van valsheid in burgerlijke zaken zonder dat opzet voorhanden is, terwijl opzet in beginsel echter vereist is opdat er sprake zou zijn van strafbare valsheid. Ook is de burgerlijke valsheidsprocedure gericht tegen een stuk, terwijl een strafrechtelijke valsheidsprocedure in essentie tegen een of meer personen is gericht.
Feit is dat elk bewijselement (elke informatiedrager) voorwerp kan uitmaken van valsheid, dus ook een factuur, die in essentie een schriftelijke aanspraakbevestiging inhoudt van de zijde van de emittent van deze factuur.
Het enige vereiste is overigens dat het stuk een bijzondere bewijswaarde moet hebben, d.w.z. tot het bewijs van een feit dient (reden waarom men bv. een conclusie niet kan beschuldigen van valsheid): valsheid impliceert niets anders dan de manipulatie van een bewijsstuk of bewijselement. Intellectuele valsheid onderstelt een materieel onaangeroerd instrumentum, met een gemanipuleerde inhoud, in die zin dat er feiten worden in vastgesteld in strijd met de waarheid.
Het is een elementaire regel van burgerlijk recht, a fortiori van het burgerlijk bewijsrecht, dat men uit bedrog of valsheid geen rechten kan putten: “fraus omnia corrumpit”. Een logische toepassing van voormeld beginsel leert dat ook vervalste bewijsmiddelen niet mogen worden overgelegd.
Inzake valsheid van stukken en geschriften voorziet het Gerechtelijk Wetboek in een specifieke procedure, namelijk de valsheidsprocedure (art. 895-914 Ger.W.). Hierdoor wordt preventief (en niet post factum, bv. via herroeping van het gewijsde) in de loop van de eigenlijke procedure waarin een mogelijk vals stuk wordt gebruikt, opgekomen tegen het aanwenden van een dergelijk stuk.
Valsheid onderstelt een verdraaiing van de waarheid; in casu wordt blijkbaar intellectuele valsheid ingeroepen. Verweerster voert aan dat eiseres een factuur heeft opgesteld aan haar, terwijl er geen enkele contractuele band bestond tussen beide partijen inzake de beweerde koop/verkoop van het paard (...). Frappant is voorts dat eiseres in conclusies erkent dat de kwestieuze factuur, die formeel volgens de factuurvermelding zelf dagtekent van februari 2010, pas werd ingeboekt (en dus in de boekhouding werd opgenomen) in juli 2010.
Met toepassing van art. 896, eerste lid Ger.W. moet de partij die een valsheidsvordering instelt, de redenen daartoe nauwkeurig opgeven; deze verplichting strekt ertoe lichtzinnige valsheidsvorderingen te vermijden en de rechter de mogelijkheid te bieden met kennis van zaken te oordelen over de opportuniteit en het nut van deze maatregel, aangezien per slot van rekening de procedure geschorst wordt tot na de uitspraak over de valsheidsvordering (art. 897 Ger.W.).
Het adagium "fraus omnia corrumpit" werd verankerd in artikel 1.10 NBW waarvan de tekst luidt:
"De opzettelijke fout, gepleegd met het oogmerk te schaden of uit winstbejag, mag de dader geen voordeel verschaffen."
Uittreksel uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek:
Deze bepaling (art. 1.10 NBW) verankert een algemeen erkend rechtsbeginsel dat talloze malen werd bevestigd door het Hof van Cassatie: het verbod op rechtsmisbruik. Dit verbod beheerst de uitoefening van alle subjectieve rechten, met uitzondering van de discretionaire rechten die in ons recht eerder zeldzaam zijn. De definitie van het verbod op rechtsmisbruik werd onafgebroken gehanteerd door het Hof sinds zijn mijlpaalarrest van 10 september 1971 dat betrekking had op een buitencontractuele context (Cass. 10 september 1971, Arr.Cass., 1972, 31 met conclusie Ganshof Van Der Meersch, Pas. 1972, i, 8, RCJB 1976, 300 noot P. Van Ommeslaghe). Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik werd meermaals bevestigd door het Hof van Cassatie buiten het contractenrecht (zie bijvoorbeeld Cass. 19 november 1987, Pas., 1988, i, blz. 332; Cass. 10 juni 2004, Pas., 2004, blz. 996; Cass. 21 maart 2013, Pas., 2013, blz. 766; Cass. 23 mei 2019, C.16 0474.F; Cass. 15 februari 2019, C.18 0428.n: een misbruik kan ook bestaan in de aanwending van rechtsregels of rechtsinstellingen in strijd met het doel waarvoor deze zijn ingesteld. Zie over dit leerstuk ook S. Stijns, 1, 2015, nr. 90, blz. 71-72; P. Wéry, i, nr. 112-118; P. Van Ommeslaghe, i, nr. 21-37).
Het generieke criterium dat is opgenomen in paragraaf 2 van de bepaling wordt door het Hof van Cassatie ook gehanteerd in talrijke arresten in het kader van het contractenrecht (bijvoorbeeld Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244; Cass. 11 september 2003, Pas., 2003, 1386; Cass., 16 november 2007, Pas., 2007, 2050; Cass. 3 december 2007, Pas., 2007, 2173; Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689; Cass. 8 februari 2010, Pas., 2010, 402; Cass. 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470; Cass. 17 januari 2011, Pas., 2011, 200). Bij de beoordeling van de voorliggende belangen moet de rechter rekening houden met alle concrete omstandigheden van de zaak (Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689; Cass. 6 januari 2011, Pas., 2011, 44; Cass. 23 mei 2019, C.16 0474.F, Cass. 19 december 2019, C.19 0127.n; Cass. 27 januari 2020, C.19 0020.n), waaronder bijvoorbeeld de aard en de strekking van het uitgeoefende recht. Voor de invulling van dat criterium wordt verwezen naar vaste rechtspraak er kan sprake zijn van rechtsmisbruik, zelfs wanneer het uitgeoefende recht van openbare orde is of van dwingend recht (bijvoorbeeld Cass. 22 september 2008, Pas., 2008, 1999; Cass. 2 april 2015, Pas., 2015, 908)..
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie (zie S. Stijns, 1, 2015, nr. 94, blz. 77-79) is de gebruikelijke sanctie de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening (Cass. 16 december 1982, Pas., 1983, i, 472; Cass. 18 februari 1988, Pas., 1988, i, blz. 728; Cass. 11 juni 1992, Pas., 1992, i, 898; Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, RW 2001-02, 778, noot a. Van Oevelen). Die matiging kan echter zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (bijvoorbeeld Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, RW 2001-02, 778, noot a. Van Oevelen; Cass. 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470, RW 2011-12, 142, noot S. Stijns en s. Jansen, RGDC-TBBR 2012, blz. 387, noot P. Bazier; Cass. 19 december 2019, C.19 0127.n)
De sanctie voor rechtsmisbruik kan ook bestaan in het herstel van de door het misbruik veroorzaakte schade, hetzij in natura, hetzij in de vorm van een schadevergoeding (bijvoorbeeld Cass. 26 oktober 2017, C.16 0393.n)
Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik kent talrijke toepassingen, waarvan sommige uitdrukkelijk verankerd worden in het ontwerp nieuw Burgerlijk Wetboek (bijvoorbeeld artikel 5 234, eerste lid, inzake het recht op uitvoering in natura, artikel 5.94, inzake de buitengerechtelijke ontbinding van het contract, of artikel 5 119, inzake de vormen van restitutie).
Klik hier voor een model conclusie valsheidsvordering
Middels dit model kan een valsheidsvordering in een lopend geding voor de burgerlijke rechter bij conclusies worden ingesteld.
Klik hier voor een model dagvaarding wegens valsheid in geschrifte
Middels dit model kan een nieuw geding worden ingesteld tegen een partij die een vals stuk aanwendt.