Artikel 335, vierde lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de vakantiekamers belast zijn met de behandeling van de “spoedeisende zaken”.
Het hier gehanteerde begrip van de “spoedeisendheid” is geen ontvankelijkheidsvoorwaarde. Evenmin wordt de rechtsmacht van de rechtbank hiermee bepaald in de zin van artikel 9 van het Gerechtelijk Wetboek. In het Frans gebruikt de wetgever in artikel 335 van het Gerechtelijk Wetboek overigens het begrip “célérité” en niet het begrip “urgence”.
Door zijn plaats in het deel van het Gerechtelijk Wetboek over de rechterlijke organisatie, vertolkt artikel 335, vierde lid, een bezorgdheid van proceseconomie. De wetgever heeft met het instellen van de vakantiekamers willen verzekeren dat er ook tijdens de gerechtelijke vakantie zaken ten gronde zouden kunnen behandeld worden wanneer dit de vlotte procesgang ten goede komt.
Een gebrek aan “spoedeisendheid” kan de rechtbank er hoogstens toebrengen de behandeling van de zaak naar de rol te verzenden of uit te stellen tot na de gerechtelijke vakantie. De eis die voor de vakantiekamer wordt ingeleid, kan om die reden echter niet ontoelaatbaar of ongegrond worden verklaard.
9. Het behoort de voorzitter van de vakantiekamer om te beoordelen om de hem voorgelegde zaak al dan niet behandeld wordt en in beraad wordt genomen, dan wel of het gepast is de zaak naar de algemene rol te verzenden of de behandeling ervan uit te stellen tot na de gerechtelijke vakantie, bij gebrek aan “spoedeisendheid”. Zonder hiermee algemene regels te willen bepalen, komt het de rechtbank voor dat hierbij volgende leidraad kan worden gevolgd, in het besef dat er steeds bijzondere situaties kunnen zijn die de voorzitter tot een andere beslissing kunnen brengen.
Wanneer de partijen allen vertegenwoordigd zijn op de zitting van de vakantiekamer en het debat willen aangaan (m.a.w. geen van hen verlangt een verder uitstel of verzending naar de rol), zal de rechtbank in beginsel dat debat laten plaatsvinden en de zaak vervolgens in beraad kunnen nemen. Dit zal met name het geval zijn wanneer er slechts “korte debatten” worden gevraagd door de eiser, en worden aanvaard door de tegenpartij daaronder begrepen de zaken die bedoeld worden in artikel 735, § 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek zoals de verzoeken op grond van artikel 19, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek, de verzoeken tot taalwijziging of de betwistingen betreffende de bevoegdheid.
Uiteraard kunnen op de vakantiekamer door de partijen ook afspraken worden gemaakt met betrekking tot de ingereedbrenging van de zaak, in toepassing van artikel 747, § l van het Gerechtelijk Wetboek.
Wanneer een partij niet vertegenwoordigd is of het debat niet wil aangaan (m.a.w. uitstel, een conclusieschema of een rolverzending vraagt), zal de rechter in beginsel niet toelaten dat het debat gevoerd wordt voor de vakantiekamer. Een verstekvonnis kan dan ook in beginsel niet gevorderd worden; de zaak zal dan hoogstens kunnen worden uitgesteld naar een zitting na de gerechtelijke vakantie en de eiser zal het nodige moeten doen om de versteklatende partij tegen die zitting te laten oproepen op grond van artikel 803 van het Gerechtelijk Wetboek.
De eiser die niettemin tijdens de gerechtelijke vakantie een ernstig nadeel dreigt te ondergaan doordat zijn zaak niet tijdig beoordeeld wordt, zal dan noodgedwongen zijn heil moeten zoeken in het kort geding. Er is dan geen bezwaar tegen een beschikking die bij verstek wordt uitgesproken, doch de eiser zal dan wel ten overstaan van de kortgedingrechter het spoedeisende karakter van de zaak moeten aantonen.