In deze zaak behandelde de appelrechter het hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van een een kortgedingrechter die de tenuitvoerlegging van een uithuiszetting had opgeschort in afwachting van de beslissing van een uitspraak van de rechter ten gronde in graad van beroep.
De uitspraak was van de korgedingrechter in eerste aanleg was op zich eigenaardig gezien de kortgedingrechter een dergelijke beslissing eigenlijk niet kon nemen en er al zeker geen sprake was van een manifeste onregelmatigheid van de uitvoerbaarverklaring.
Het hoger beroep werd in deze zaak afgewezen door gebrek aan urgentie.
Zodra hoger beroep wordt ingesteld tegen een beschikking in kort geding, komt de hele zaak voor de kortgedingrechter in hoger beroep. De appelrechter moet opnieuw de urgentie van de zaak nagaan en rekening houdend met alle feiten ook nieuwe feiten van na de bestreden beschikking een arrest vellen.
Uit de artikelen 24, 26, 584 eerste lid en 1039 eerste lid Ger.W. volgt dat zodra de bodemrechter een andersluidende beslissing heeft genomen over betwiste rechten, de beslissing in kort geding van rechtswege ophoudt werking te hebben. Dat is hier dus aan de orde en brengt met zich mee dat er op heden geen urgentie meer is wegens het verval van de bestreden maatregel per 11 oktober 2019. De appelrechter moet immers nagaan of er urgentie aanwezig is op het moment dat hij uitspraak doet.
Het wegvallen van de hoogdringendheid in hoger beroep belet niet dat de appelrechter, waarbij het hoger beroep op regelmatige wijze aanhangig werd gemaakt , onderzoekt of de beslissing van de eerste rechter gerechtvaardigd was op het moment waarop die zich heeft uitgesproken en om desgevallend die beslissing teniet te doen (artikelen 584 en 1068, eerste lid Ger.W.; Cass. 4 februari 2011, R.W. 2011-12, afl. 19,866, noot Van Doninck, J. en Cass. 16 juni 2011, R.W. 2013-14, 902).
Op grond van artikel 584 Ger.W. doet de kortgedingrechter, in de gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak. De urgentie is een bevoegdheids- en een gegrondheidsvereiste van het kort geding.
De beoordeling van de urgentie in de zin van het voorkomen van schade van een bepaalde omvang dan wel van ernstige ongemakken door een onmiddellijke beslissing, is een feitenkwestie. Er wordt daarbij rekening gehouden met het gedrag van de eiser in kort geding. Een geval is immers niet spoedeisend indien de al dan niet rechtmatige daden van de eiser in kort geding zelf de schade of de ongemakken veroorzaken. Kortom, de houding en/of de inertie van de eiser in kort geding kan hem parten spelen.