Huwelijksvoordelen zijn voordelen die een echtgenoot verkrijgt uit de werking, samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel, waarmee hem aanwinsten worden toegekend, ook al zouden dat alle aanwinsten zijn. Dit geldt voor elk huwelijksvermogensstelsel, zowel van gemeenschap als van scheiding van goederen.
Omdat ze betrekking hebben op aanwinsten ontsnappen dergelijke huwelijksvoordelen aan de toepassing van de regels van de schenkingen. De kwalificatie als huwelijksvoordeel is een objectieve kwalificatie. Deze kwalificatie verwijst naar de aard van de goederen waarop het voordeel is toegekend en wordt beoordeeld op het moment waarop de toewijzing plaatsvindt, d.w.z. bij de ontbinding van het huwelijksstelsel. Op dat ogenblik wordt nagegaan op welk soort goederen het beding betrekking heeft en of het binnen de perken blijft van wat als een huwelijksvoordeel kan bestempeld worden.
Deze kwalificatie als huwelijksvoordeel blijft op burgerrechtelijk gebied afhankelijk van de naleving van de perken die door de artikelen 1464 en 1465 van het Burgerlijk Wetboek zijn gesteld. Indien de langstlevende door de werking van het beding niet alleen de eigen inbreng en alle aanwinsten verwerft, maar ook een surplus bestaande uit meer dan de helft van de door de andere echtgenoot in ( gemeenschap) gebrachte goederen verkrijgt, is er in die mate een voordeel dat aan de regels van de schenkingen of minstens aan de regels inzake inkorting onderworpen is.
Ook al is dit surplus geen huwelijksvoordeel, het is evenmin een schenking. Artikel 1464 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt enkel dat dit surplus als een schenking wordt “beschouwd”.
Uit artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, waarin enkel sprake is van een mogelijke inkorting, ter bescherming van het reservataire erfrecht, blijkt de restrictieve betekenis hiervan.
Het surplus is dus geen huwelijksvoordeel maar ook geen schenking; het is aan de regels inzake schenkingen onderworpen ter bescherming van de rechten van de reservataire erfgenamen en is dus vatbaar voor inkorting.
Dit surplus kan niet worden belast op grond van artikel 5 van het Wetboek Successierechten.
Krachtens artikel 2 van het Wetboek Successierechten zijn de rechten verschuldigd op de erfgoederen ongeacht of zij verkregen worden ingevolge de wettelijke devolutie, een uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De toebedeling ingevolge huwelijkscontract van een surplus is geen wettelijke devolutie.
De contractuele erfstelling is een beschikking ten kostelozen titel in een huwelijkscontract of in een afzonderlijke akte waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen.
Van een contractuele erfstelling is slechts sprake inzake goederen die de nalatenschap van de insteller zullen uitmaken.
Het moet dus gaan om een echtgenoot die beschikt over zijn eigen toekomstige nalatenschap, met name over zijn eigen goederen of over zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen.
Dit aandeel kan pas worden bepaald na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en overeenkomstig de wettelijke of conventionele regels van verdeling van dat gemeenschappelijk vermogen. Hetgeen verkregen wordt krachtens een verdelingsbeding van dat gemeenschappelijk vermogen, zoals te dezen het surplus, kan dan ook niet beschouwd worden als een contractuele erfstelling.
Bovendien is een contractuele erfstelling een schenking van toekomstige goederen, zodat een "animus donandi" vereist is, doch zoals hiervoor reeds gesteld, is de verkrijging van het surplus geen schenking maar enkel onderworpen aan de regels van inkorting ter bescherming van de rechten van de reservataire erfgenamen.
Het surplus kan dan ook niet op grond van artikel 2 van het Wetboek Successierechten worden belast.