Het testament is een vormelijke akte en is bijgevolg slechts geldig wanneer het is opgemaakt in de wettelijk bepaalde vormen: het eigenhandig testament, het openbaar testament of het internationaal testament (art. 969 BW). Het is dus noodzakelijk dat de testator niet enkel zijn uiterste wilsbeschikking kenbaar maakt, maar dat hij dit ook op wettelijk voorgeschreven wijze doet.
Wat betreft het eigenhandig testament bepaalt art. 970 BW: «Het eigenhandig testament is niet geldig, indien het niet geheel met de hand van de erflater geschreven, gedagtekend en ondertekend is; het is aan geen andere formaliteiten onderworpen.» De ratio legis van deze formaliteiten is het verzekeren dat het testament de bewuste wil van de testator zelf bevat. Deze formaliteiten moeten op straffe van nietigheid in acht genomen worden (art. 1001 BW).
Hoewel het testament eigenhandig door de testator geschreven en ondertekend werd, blijkt uit het deskundig verslag dat de datum niet van zijn hand is. Zoals vermeld (punt 7.2.) kan een louter materiële hulp bij het plaatsen van de datum immers niet worden weerhouden. Er moet worden vastgesteld dat een eigenhandige dagtekening volledig ontbreekt.
De dagtekening wordt niet als een plechtige vormvereiste, maar eerder als een bijkomende geldigheidswaarborg beschouwd. Wanneer de voorgeschreven vormelijkheid slechts op een gebrekkige wijze werd nageleefd, kan het testament geldig worden verklaard wanneer blijkt dat aan de ratio van die voorwaarde geen afbreuk wordt gedaan.
De redenen voor de vereiste van de dagtekening zijn drieërlei: ten eerste om de volgorde te bepalen wanneer de erflater nog andere testamenten maakte, ten tweede om te kunnen nagaan of de testator bij de redactie ervan bekwaam en gezond van geest was en ten derde – volgens sommigen – ook om vast te stellen dat het testament de definitieve uiterste wil van de testator inhoudt en het dus om geen louter ontwerp gaat, terwijl anderen menen dat dit laatste vooral door de handtekening gewaarborgd moet worden.
Een onvolledig gedateerd testament kan bijgevolg – ook wanneer de datum niet aan de hand van intrinsieke en extrinsieke elementen vervolledigd kan worden – toch geldig zijn wanneer de periode van het opmaken van het testament enigszins bepaalbaar is én er in die periode van andere uiterste wilsbeschikkingen of wilsongeschiktheid/handelingsonbekwaamheid geen sprake is.
Hoewel een datum normalerwijze bestaat uit een dag, een maand en een jaar, wordt dit niet uitdrukkelijk in die zin vereist door art. 970 BW. Het als geldig in aanmerking nemen van een (begin van) eigenhandig geschreven expliciete vermelding van het ogenblik of de periode waarin het testament wordt opgemaakt – mits er zich geen probleem over de volgorde van testamenten of onbekwaamheid stelt – is dan ook niet onverenigbaar met art. 970 BW.
Een testament zonder impliciete datum of periode van redactie is nietig.
Het gebrek aan zelfs een begin van datering is in strijd met de vereisten van art. 970 BW.
Het eigenhandig testament kenmerkt zich door het minimum aan formaliteiten waarmee het tot stand kan komen, maar die maken dan ook noodzakelijke voorwaarden uit om van een dergelijk testament te kunnen spreken. Dat in het kader van de ratio legis enige soepelheid aan de dag gelegd kan worden, laat niet toe om tegen een duidelijke wettekst in te stellen dat elke (impliciete) tijdsvermelding achterwege kan blijven.