Krachtens artikel 249 WIB92 wordt de belasting geheven bij wijze van voorheffing, in zover zij betrekking heeft op beroepsinkomsten.
Artikel 273, 1°, van dat wetboek bepaalt dat de bedrijfsvoorheffing opeisbaar is uit hoofde van het betalen of toekennen van belastbare bezoldigingen.
Krachtens artikel 270, 1°, van datzelfde wetboek is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd door de belastingplichtigen die als schuldenaar in België bezoldigingen betalen of toekennen.
Volgens artikel 272, eerste lid, 1°, van datzelfde wetboek, hebben de belastingschuldigen, behoudens strijdig beding, het recht de voorheffing op de belastbare inkomsten in te houden.
Luidens artikel 296, wordt het bedrag van de geheven bedrijfsvoorheffing met de belasting verrekend.
Krachtens artikel 304, § 2, eerste lid, wordt bij belastingplichtigen die aan de personenbelasting zijn onderworpen, het eventuele overschot van de bedrijfsvoorheffingen, in voorkomend geval, verrekend met de aanvullende belastingen op de personenbelasting, en wordt het saldo teruggegeven indien het ten minste 2,50 euro bedraagt.
Uit die bepalingen volgt dat bedrijfsvoorheffing een deel is van de bezoldigingen die aan de werknemer verschuldigd zijn, dat door de werkgever wordt ingehouden en aan de belastingadministratie wordt betaald als voorschotten die in mindering worden gebracht op de personenbelasting die later ten laste van de werknemer wordt geheven, waarvan het saldo aan laatstgenoemde dient te worden terugbetaald.
Daaruit volgt dat, wanneer een werknemer met toepassing van de artikelen 1235, 1376 en 1377 Burgerlijk Wetboek de hem niet verschuldigde bezoldigingen moet teruggeven, die teruggaven niet enkel de netto-bezoldigingen, maar eveneens het bedrag van de bedrijfsvoorheffing omvatten.