Ook een buitenlandse handelsnaam geniet in België bescherming wanneer deze effectief in België wordt gebruikt of er minstens bekend is.
Een domeinnaam is een alfanumerieke weergave van een numeriek IP-(Internet Protocol) adres dat het mogelijk maakt een op het Internet aangesloten computer te identificeren (cf. art. 1 van de wet van 26 juni 2003 betreffende het wederrechtelijk registreren van domeinnamen). Anders gezegd is een domeinnaam een letterwoord dat verbonden is met een internetadres dat louter bestaat uit cijfers.
en domeinnaamhouder moet ervoor zorgen dat hij door de registratie enerzijds en het gebruik van de domeinnaam anderzijds geen inbreuk pleegt op (intellectuele) rechten van derden en moet zich houden aan de eerlijke handelsgebruiken.
Het recht op de handelsnaam ontstaat door het eerste publiek gebruik dat ervan wordt gemaakt. Er dient geen depot of registratie te gebeuren. De opname van een handelsnaam in de Kruispuntbank der Ondernemingen of in het handelsregister is totaal irrelevant met het oog op de bescherming van die naam.
Rechtverkrijgenden nemen de rechten van de eerste gebruiker van de handelsnaam over en het eerste gebruik door de rechtsvoorganger kan door de rechtverkrijgende worden tegengesteld.
Ook een buitenlandse handelsnaam geniet in België bescherming wanneer deze effectief in België wordt gebruikt of er minstens bekend is.
Rekening moet worden gehouden met een steeds groter wordende mobiliteit, zodat de lokale bescherming van de handelsnaam dient te worden vervangen door een ruimere geografische bescherming.
Daar waar een merk een onderscheidend vermogen dient te bezitten om bescherming te verkrijgen, kan echter zelfs een niet-onderscheidende handelsnaam bescherming genieten. Het al dan niet banale karakter van de naam zal geen invloed hebben op het toekennen van de bescherming. Banale bewoordingen, die uit zichzelf geen of onvoldoende, onderscheidend vermogen hebben, zullen een beperktere beschermingsomvang hebben dan deze die wel onderscheidend vermogen hebben, tenzij de handelsnaam met weinig onderscheidend vermogen op zich het voorwerp heeft uitgemaakt van bijzonder intensieve en voortdurende publicitaire inspanningen.
Handelsnamen die weliswaar uit zichzelf een zwak onderscheidend vermogen hebben, kunnen sterk onderscheidend zijn geworden ingevolge inburgering bij het relevante publiek.
Als titularis van een oudere handelsnaam kan deze zich op grond van de artikelen 94/3 WHPC (zoals toepasselijk op datum van de vordering) en artikel 1382 OBW verzetten tegen de registratie en het gebruik van een daarmee overeenstemmende jongere domeinnaam, voor zover appellante een verwarringsgevaar in hoofde van het relevante publiek aantoont tussen haar oudere handelsnaam en een daarmee overeenstemmende jongere domeinnaam.
Het relevante publiek is de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument van de betrokken waren of diensten die worden aangeboden.
Het beschrijvend karakter van een woord dat als handelsnaam wordt gebruikt, ontneemt de gebruiker ervan niet het recht op bescherming van die naam tegen verwarringsgevaar. Dat de handelsnaam eerder banaal is, sluit het verwarringsgevaar niet uit.
Het verwarringsrisico kan rechtstreeks zijn (indien het relevante publiek de overeenstemmende benamingen dermate verwart dat ze de ene voor de andere neemt), of onrechtstreeks (ingeval het publiek de ondernemingen weliswaar onderscheidt doch meent dat zij met elkaar verbonden ondernemingen zijn.
Of er al dan niet verwarringsgevaar bestaat wordt beoordeeld in concreto, waarbij men zal uitgaan van het globale beeld en de totaalindruk die aan het relevante publiek wordt gegeven. Alle elementen moeten samen beoordeeld worden en daarbij zijn de gelijkenissen belangrijker dan de verschillen. Het verwarringsgevaar dient dus synthetisch en niet analytisch te worden onderzocht.
Verwarringsgevaar dient te worden aangenomen indien het relevante publiek van mening kan zijn dat de handelsactiviteiten kunnen worden toegeschreven aan dezelfde onderneming of aan economisch verbonden ondernemingen.
Het is niet vereist dat de bedrijvigheid identiek is. Het volstaat dat beide ondernemingen potentieel hetzelfde publiek spreken, wat een bepaalde band kan doen vermoeden tussen hen. Het is evenmin vereist dat partijen elkaars concurrenten zijn. Voldoende is dat ze in dezelfde handelssector werkzaam zijn.
Artikel 10 (“Beleidslijnen van de geschillenregeling”) van de algemene voorwaarden van DNS verwijst naar volgende elementen die de domeinnaamhouder kan inroepen om van een legitiem belang met betrekking tot de domeinnaam te laten blijken:
– voordat hij van het geschil kennis kreeg, gebruikte hij de domeinnaam of een daarmee overeenstemmende benaming om te goeder trouw producten of diensten aan te bieden, of heeft hij hiervoor aantoonbare voorbereidingen getroffen;
– de domeinnaamhouder is als individu, onderneming of andere organisatie algemeen gekend onder de domeinnaam;
– hij maakt op legitieme en niet-commerciële wijze of op een eerlijke wijze gebruik van de domeinnaam zonder uit winstbejag consumenten aan te trekken op misleidende wijze of de betrokken handelsnaam te bekladden.
Het loutere feit dat een partij als eerste de domeinnaam heeft laten registreren, is irrelevant en maakt uiteraard op zich niet dat zij rechten of legitieme belangen zou kunnen laten gelden. Ook de bewering dat een partij geen interesse zou hebben betoond in deze domeinnaam (en appellante geïntimeerde ongemoeid zou hebben gelaten) verleent een andere partij geen enkele aanspraak op de domeinnaam. In dit verband stelt het hof vast dat geïntimeerde niet betwist dat zij slechts in 2006 op haar website www.tweedehands.be een link naar eBay heeft voorzien en appellante geenszins ten kwade kan geduid worden dat zij daar niet op geanticipeerd heeft.