Berusting in een rechterlijke beslissing kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat de veroordeelde partij de gedingkosten heeft betaald, zelfs al gebeurde dat zonder enig voorbehoud.
Verwijzend naar art. 1045, 2e lid Ger.W. is daartoe in hoofde van de advocaat een bijzondere volmacht vereist vanwege de partij in kwestie, bij gebreke waaraan geen berusting kan worden weerhouden
De enkele voorbehoudsloze betaling van de rechtsplegingsvergoeding maakt geen bepaalde en met elkaar overeenstemmende akten of feiten waaruit blijkt of zou kunnen worden afgeleid dat de partij het vaste voornemen heeft haar instemming te betuigen met de beslissing. Dat de advocaat deze betaling heeft aangekondigd met de vraag niet te betekenen is daaraan verbonden en maakt geen overeenstemmende akte of feit uit in de voormelde zin.
Ten overvloede:
Een veroordeling tot de gerechtskosten is slechts een procedurerechtelijke kwestie en maakt op zich geen punt van vordering als bedoeld in artikel 1138 Ger.W. uit. Artikel 1017 en volgende Ger.W. maken ten aanzien van artikel 1138 Ger.W. een lex specialis uit (Cass. 9 november 1979, Arr.Cass. 1979-80, (313) 316).
Berusting als een onherroepelijke afstand van recht op verhaal wordt door de wet onderworpen aan welomschreven formele vormelijke en inhoudelijke voorwaarden.
Een advocaat kan niet zonder meer berusten. Enkel een “bijzonder gemachtigde” (advocaat) kan berusten. De wederpartij mag er niet zomaar van uit gaan dat de berusting die een advocaat uitdrukt ook uitgaat van zijn client (Cass. 7 april 2016, P&B 2016, 184; noot in Fisc.Koer. 2016, 656-657.).
Louter tijdsverloop bewijst geen berusting, gegeven de vaststelling dat rechtsverwerking door verloop van tijd niet bestaat naar Belgisch recht.
Maar daarom wil dit nu ook weer niet zeggen dat een in het ongelijk gestelde partij in afwezigheid van betekening, jarenlang na een uitspraak en nadat ze die uitspraak spontaan is nagekomen hierop eenvoudig weg kan terugkomen door hoger beroep aan te tekenen, al heeft elke partij hiertoe het recht.
Eén en ander wringt met de vertrouwensleer en kan aanzien worden al een gebrek aan procedurele goede trouw en loyauteit die de in het ongelijk gestelde partij aan de wederpartij verschuldigd blijft, zeker wanneer toch mag in rekening gebracht dat alsdan de winnende partij de verliezende partij de betekeningskosten heeft willen besparen.