Art. 3, lid 2 van de Europese insolventieverordening bepaalt dat, wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd zijn indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit.
Artikel 2 h) van de verordening bepaalt dat onder vestiging bedoeld in artikel 3.2 wordt verstaan elke plaats van handeling waar de schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is.
Aldus kan de Belgische rechter een insolventieprocedure openen indien blijkt dat de vennootschap bestuurd werd vanuit een vestiging in België.
Dit kan onder meer blijken uit briefwisseling van de vennootschap die vertrok vanuit België, hetzij door betalingen op Belgische rekeningnummers en al zeker wanneer uit de bevindingen van de Luxemburgse administratie naar voor komt voor dat de vennootschap in Luxemburg slechts een postbusadres betrof, waar geen activiteiten werden ontplooid.
De Belgische rechtbanken zijn derhalve bevoegd om te oordelen over de vordering tot opening van een secundaire insolventieprocedure.
Overeenkomstig artikel 27 van de Europese insolventieverordening is niet vereist om een secundaire insolventieprocedure te openen dat de primaire procedure nog geopend is.
Een secundaire procedure overeenkomstig artikel 3, 2 van de verordening kan worden geopend zonder dat de insolventie van de schuldenaar in de andere lidstaat hoeft behandeld te worden en wordt beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van de andere lidstaat bevinden.
Deze wijze van openen van een secundaire procedure veronderstelt dat een hoofdprocedure werd geopend, zonder dat hierbij vereist is dat deze procedure nog niet werd afgesloten.
Een secundaire procedure kan onder de voorwaarden bepaald onder artikel 3, 4 van de verordening, die in casu niet van toepassing zijn, zelfs voorafgaand aan een hoofdprocedure worden geopend.
Het argument van G.-R. V.V.O. dat, indien overeenkomstig de Europese insolventieverordening een secundaire procedure zou kunnen worden geopend, de Belgische Faill.W. dit niet toelaat na sluiting van de hoofdprocedure, vermits geen heropening van het faillissement is voorzien in de Faill.W., gaat verkeerdelijk uit van de stelling dat de secundaire procedure een heropening van de primaire procedure betreft.
De secundaire procedure is een op zichzelf bestaande procedure, die beperkt blijft tot de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van de lidstaat bevinden.