Schenkingen zijn in de regel onherroepelijk, behoudens in geval van onder meer niet-vervulling van de voorwaarden (artikel 953 van het burgerlijk wetboek). In geval van herroeping wegens niet-vervulling van de voorwaarden, keert het goed terug in handen van de schenker (artikel 954 van het burgerlijk wetboek).
De herroeping is een bijzondere toepassing van de gemeenrechtelijke ontbindende voorwaarde. Wanneer een partij (in dit geval de begiftigde) haar verbintenis tot betaling van de lijfrente niet nakomt, is de schenking niet van rechtswege ontbonden; de partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd, heeft de keus om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding; de ontbinding moet in rechte gevorderd worden, en aan de verweerder kan, naargelang de omstandigheden, uitstel worden verleend (artikel 1184 van het burgerlijk wetboek).
Te dezen:
Bij leven van de schenkster werd op geen enkel ogenblik de herroeping van de schenking gevorderd wegens niet-vervulling van de voorwaarde tot betaling van de lijfrente. Haar voorlopig bewindvoerder heeft de begiftigde genoodzaakt om de lijfrente te betalen door die betaling in rechte te vorderen. Hij bekwam een veroordelend vonnis.
De voorlopige bewindvoerder had daartoe de bevoegdheid op grond van artikel 488bis f § 3 van het burgerlijk wetboek: bij gebreke aan andere beschikking, vertegenwoordigt hij de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en verweerder.
Het staat vast dat gekozen werd voor uitvoering en niet voor ontbinding, en de schenker, thans de nalatenschap, beschikt over een uitvoerbare titel.
De vordering tot ontbinding is ongegrond. Er is geen grond om het onroerend goed in te brengen in de nalatenschap.
De waarde in volle eigendom van het goed dat aan een erfgerechtigde in de rechte lijn vervreemd is, onder meer met last van een lijfrente, wordt in de regel toegerekend op het beschikbaar deel, en het overschot, indien er een is, wordt in de massa ingebracht. Deze toerekening en deze inbreng kunnen niet worden gevorderd door de erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent en die in deze vervreemding heeft toegestemd (artikel 918, tweede lid, van het burgerlijk wetboek).