Het hof houdt in deze zaak niet enkel rekening met de syntheseconclusie maar ook met de vorige conclusies.
In deze zaak werd de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis gevorderd. Dat verzoek werd evenwel niet herhaald in de syntheseconclusie. Artikel 748bis Ger.W. is enkel gericht op de motiveringsverplichting van de rechter. Deze bepaling verhindert niet dat de rechter ook rekening moet houden met eisen geformuleerd in alle vorige conclusies, want deze blijven alle rechtsgevolgen behouden.
Deze visie wordt niet door het Hof van Cassatie gedeeld zie Cassatie 29/03/2012, AR C.11.0472.N, juridat
Evenmin wordt deze rechtspraak gedeeld door het cassatiearrest van 08/03/2013, RW 2013-2014, 739:
" Krachtens art. 780, eerste lid, 3o Ger.W. bevat het vonnis, op straffe van nietigheid, onder meer het onderwerp van de vordering en het antwoord op de conclusies of middelen van de partijen.
2. Art. 748bis Ger.W. bepaalt dat, onverminderd de toepassing van art. 748, § 2, en behalve in het geval van conclusies die er slechts toe strekken om een of meer van de in art. 19, tweede lid, bedoelde maatregelen te verzoeken, een tussengeschil op te werpen dat aan het geding geen einde maakt of te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie, de laatste conclusie van een partij de vorm aanneemt van een syntheseconclusie en dat voor de toepassing van art. 780, eerste lid, 3o de syntheseconclusie alle vorige conclusies vervangt en eventueel de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusie neerlegt.
3. Uit deze bepalingen volgt dat het onderwerp van de vordering uitsluitend wordt bepaald door de syntheseconclusie en de rechter geen uitspraak vermag te doen over een punt van de vordering dat niet wordt herhaald in de syntheseconclusie.
Dit houdt ook in dat de partij die in haar syntheseconclusie de in een eerdere conclusie of de gedinginleidende akte geformuleerde vordering niet herneemt, wordt geacht van deze vordering afstand te doen.
4. Blijkens de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, vorderden de eisers in het dictum van hun laatste conclusie van 30 december 2009 voor de appelrechters, hetgeen volgt: “De zwarigheid c.q. de opmerking die door (eisers) werd geformuleerd in de akte van 11 december 2006, en die erin bestaat dat de 250 aandelen van 6.000 fr. of 148,74 [euro] ’t stuk samen 1.500.000 fr. of 37.184,03 [euro] ten onrechte uit het actief van de nalatenschap worden weggelaten ontvankelijk en gegrond te bevinden en bijgevolg te zeggen voor recht dat de notarissen gehouden zijn in het actief de 250 aandelen aan 6.000 fr. of 148,74 [euro] op te nemen en in de verdeling te begrijpen”.
Ook in het overwegend gedeelte van dezelfde conclusie maakten de eisers nergens nog gewag van hun zwarigheid in verband met de interest op deze aandelen.
5. De appelrechters die, na te hebben geoordeeld dat “hoewel (eisers) in hun brief van 21 november 2006 gehecht aan het proces-verbaal van niet-akkoord van 11 december 2006, het standpunt hebben ingenomen dat in de rubriek interesten (punt 1.A.8) onder het punt c de interesten op de waarde van de aandelen van 1 januari 1952 tot 31 december 2006 dienen te worden opgenomen, zij dit standpunt in conclusies klaarblijkelijk niet hebben gehandhaafd” en dat de eisers enkel nog vragen dat “de actiefpost aandelen (opnieuw) in de staat wordt opgenomen”, om vervolgens geen uitspraak te doen over de aanvankelijk door de eisers nopens de interest geformuleerde zwarigheid, geven te kennen dat het onderwerp van de vordering laatst vermelde zwarigheid kennelijk niet meer omvat en dat de eisers, gelet op de voor geen andere uitleg vatbare termen van hun laatste conclusie, van deze vordering afstand deden."