De toepassing van een bij wet opgelegde procedurele vereiste mag er niet toe leiden dat het recht van toegang tot de Raad van State wordt beperkt op een wijze die niet in evenredigheid staat met het doel dat met het betrokken ontvankelijkheidsvereiste wordt nagestreefd, zijnde de rechtszekerheid en de behoorlijke rechtsbedeling (§§ 39-44).
Al te strikte interpretaties van procedureregels, waardoor de beoordeling ten gronde van de aanhangig gemaakte zaak belet wordt, kunnen in strijd kunnen komen met het recht van toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd bij onder meer art. 6, eerste lid EVRM.
De verplichting om binnen een bepaalde termijn een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging in te dienen beantwoordt aan legitieme vereisten van rechtszekerheid en behoorlijke rechtsbedeling. De vraag rijst of dat eveneens in alle omstandigheden het geval is voor de wijze waarop aan die verplichting moet worden voldaan.
De verplichting om alle processtukken bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State toe te zenden strekt ertoe om aan het desbetreffende stuk vaste of onbetwistbare datum te verlenen. De vaste datum is een essentieel element bij de beoordeling van de tijdigheid van procedurehandelingen die, op straffe van een sanctie, binnen een welbepaalde termijn verricht moeten worden.
In een door de verzoeker neergelegd ontvangstbewijs verklaart de griffie het verzoek tot voortzetting “volledig en in goed(e) staat ontvangen” te hebben. Die verklaring dateert van 25 januari 2011 en ze is ondertekend, evenwel zonder vermelding van de naam en de hoedanigheid van de ondertekenaar. Daarenboven is op het ontvangstbewijs een stempel van de griffie aangebracht met vermelding van de datum van “25 januari 2011”.
Zelfs indien zou worden aangenomen dat die verklaring, voorzien van een stempel, geen vaste datum kan verlenen aan het niet-aangetekend verzonden procedurestuk, kan te dezen niet om de vaststelling heen dat de Raad van State binnen de voorgeschreven termijn van dertig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de vordering tot schorsing wordt verworpen, een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ontvangen en dat, aangezien een stuk evident niet ontvangen kan zijn alvorens het daadwerkelijk is verzonden, de verzoeker tijdig om de voortzetting van de rechtspleging heeft verzocht, wat overigens door niemand wordt betwist. I
In de gegeven omstandigheid draagt de formaliteit van het aangetekend verzenden niets bij als waarborg voor de rechtszekerheid en de behoorlijke rechtsbedeling. Het verbinden van een zware sanctie aan de miskenning van een formaliteit, die zoals in de gegeven feitelijke context volledig los is komen te staan van de doelstelling waarvoor ze is ingesteld, zou, rekening houdend met de principes die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in herinnering heeft gebracht, de toegang tot de rechter op onevenredige wijze beperken.