Art. 65, tweede lid Sw. bepaalt: «Wanneer de feitenrechter vaststelt dat misdrijven die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en andere feiten die bij hem aanhangig zijn en die, in de veronderstelling dat zij bewezen zouden zijn, aan die beslissing voorafgaan en samen met de eerste misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet, houdt hij bij de straftoemeting rekening met de reeds uitgesproken straffen. Indien deze hem voor een juiste bestraffing van al de misdrijven voldoende lijken, spreekt hij zich uit over de schuldvraag en verwijst hij in zijn beslissing naar de reeds uitgesproken straffen. Het geheel van de straffen uitgesproken met toepassing van dit artikel mag het maximum van de zwaarste straf niet te boven gaan.»
Uit die bepalingen volgt dat de strafrechter in de regel rekening dient te houden met de veroordelingen die door strafgerechten van andere lidstaten van de Europese Unie zijn uitgesproken, maar dat dit niet het geval is wanneer hem feiten worden voorgelegd die, samen met de misdrijven waarvoor reeds een veroordeling bestaat, de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde misdadig opzet zijn.
Er is sprake van eenheid van misdadig opzet van de beklaagde wanneer de hem ten laste gelegde misdrijven verbonden zijn door een eenheid van doel en verwezenlijking en in die zin één enkel feit, namelijk een complexe gedraging, opleveren. De feitenrechter oordeelt onaantastbaar of dat het geval is.
Doordat art. 99bis, tweede lid Sw. de toepassing uitsluit van art. 65, tweede lid Sw. doet het een verschil in behandeling ontstaan tussen de personen die in België zijn veroordeeld en de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn veroordeeld.
Wanneer de betrokken veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan en de feiten «de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet», dient de rechter met de uitgesproken veroordelingen rekening te houden bij de beoordeling van de straftoemeting voor de eerste categorie van personen, maar niet voor de tweede categorie van personen.
Het vaststellen van de regels inzake straftoemeting komt de wetgever toe. Hij beschikt op dat vlak over een ruime beoordelingsvrijheid, rekening houdend met het recht van de Europese Unie.