Een wijziging van de huwelijksvoorwaarden buiten enig wettelijk kader (inzonderheid in de zin van de artt. 1394 e.v. BW) tot stand gekomen regeling is nietig, aangezien zij ingaat tegen het beginsel van de bestendigheid van de vermogensrechtelijke huwelijksvoorwaarden.
Het betreft in zoverre een ongeoorloofde wijziging van het bedoelde huwelijksvermogensstelsel (dat weliswaar, gelet op de echtscheiding, krachtens art. 1278, tweede lid Ger.W., op retroactieve wijze is ontbonden).
Dit belet niet dat een onwettige, zelfs nietige regeling evenwel uitvoering gekregen na de (definitieve) echtscheiding. Niets staat eraan in de weg dat de huwelijkspartners na de (definitieve) ontbinding van hun huwelijksvermogensstelsel, op welk ogenblik zij hun contractuele vrijheid hebben herwonnen, een nieuwe wil uiten in dezelfde zin als de eerder nietige regeling.
Bij gebrek aan een nieuw instrumentum kan deze nieuwe wilsovereenstemming (namelijk het negotium) worden afgeleid uit de uitvoering van de regeling.
Welnu een daadwerkelijke uitvoering kan geschieden , na tussenkomst van het echtscheidingsvonnis, weze het na de termijn van beroep of gebeurlijk na een akte van berusting. Deze minnelijke uitvoering kan bestaan uit de uitwerking va de nietige oude minnelijke regeling die staande het huwelijk werd afgesproken en een betaling van een som onder de vorm van een eerste schijf kan uitmaken.
Wanneer één en ander dan ook nog verder wordt gevolgd door verdere uitwerking van deze minnelijke regeling inhoudende een onwettige vereffening kan hierdoor vastgesteld worden dat op rechtsgeldige wijze in der minne werd overgegaan tot integrale vereffening-verdeling van het (gewezen) huwelijksvermogen.