Artikel 6 EVRM geldt niet alleen in de fase voor de rechtbank maar ook in het stadium van het strafrechtelijk vooronderzoek
De gedane vaststellingen en bevindingen tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek werken in de praktijk vaak door in de fase voor de rechter (zie ook EHRM 28 november 2008, Salduz/Turkije, nr. 36391/02, § 54; EHRM 13 september 2016, Ibrahim e.a./Verenigd Koninkrijk, nr. 50541/08, § 249).
Een persoon is een ‘verdachte’ van zodra hij in beeld komt ten aanzien van strafbare feiten en daarover bevraagd wordt, en dit zelfs wanneer hij enkel om ‘inlichtingen’ (‘des renseignements’) wordt verzocht.
A fortiori geldt dit ten aanzien van een zogeheten vrij verhoor (‘audition libre’). Hiermee wordt bedoeld een verhoor zonder dwang en waarbij aan de verhoor de persoon wordt medegedeeld dat deze op elk moment het verhoor kan beëindigen.
Ook dan wordt de persoon als een verdachte aanzien en dienen de rechten voorzien in artikel zes van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gerespecteerd.
Tussen verdachte en het machtsapparaat is er sprake van een ‘structurele asymmetrische verhouding’ (‘situation ’asymétrie structurelle’). Dit impliceert een vorm van institutionele kwetsbaarheid die niet weggesneden wordt door de mededeling dat de ondervraagde persoon het verhoor te allen tijde kan staken.
Het recht op eerlijk proces komt in gedrang wanneer in deze fase van het strafonderzoek er geen bijstand was van een advocaat of tolk, rechten die praktisch en effectief moeten voorkomen en niet abstract mogen zijn. Daarnaast dient de verdachte steeds gewezen op het zwijgrecht.