De EOO op grond van één jaar feitelijke scheiding vereist een intentioneel element, in die zin dat minstens een van beide partijen de weloverwogen wil moet hebben om een einde te maken aan het huwelijk. De rechter oordeelt of deze wil in concreto voorhanden is/was.
De EOO op grond van de na een reflectieperiode voor de rechter herhaalde wil om uit de echt te scheiden resulteert daarnaast evenzeer in de echtscheiding.
Deze herhaalde wil kan blijkens uit conclusie en zelfs uit een uitdrukkelijke verklaring van een advocaat ter terechtzitting.
Wie beweert dat deze wil is aangetast draagt hiervan de bewijslast.
Let wel, het verstrijken van de procedurele termijn van één jaar is een automatische subgrond tot echtscheiding die elke verdere beoordeling ten gronde uitsluit
Die automatische subgrond impliceert mutatis mutandis dat, ook indien een feitelijke scheiding is ingetreden maar geen intentionele feitelijke scheiding, het verstrijken van de procedurele termijn van één jaar (op blijvend verzoek van de eiser tot echtscheiding) automatisch de echtscheiding meebrengt.
De hypothetische vaststelling dat de feitelijke scheiding niet intentioneel is, heeft weliswaar voor gevolg dat de echtscheiding niet dadelijk kan worden uitgesproken op grond van één jaar feitelijke scheiding, maar kan dus niet leiden tot de ongegrondverklaring van de vordering tot echtscheiding.
Aldus bestaat ook in het geval van een feitelijke scheiding die nooit door minstens een van beide echtgenoten is gewild, steeds een volwaardig recht op echtscheiding, omdat het mogelijk is de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk te verkrijgen los van een feitelijke scheiding en meer precies op de subgrond van de na een reflectieperiode voor de rechter herhaalde wil om uit de echt te scheiden.