Art. 11/5, § 1, van de outplacementwet van 5 september 2001 luidt als volgt:
«§ 1. Wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd met een vergoeding die berekend wordt op het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van een opzeggingstermijn van minstens dertig weken, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn, heeft de werknemer recht op een ontslagpakket bestaande uit:
1o een outplacementbegeleiding van zestig uren ter waarde van één twaalfde van het jaarloon van het kalenderjaar die het ontslag voorafgaat, met een minimumwaarde van 1.800 euro en een maximumwaarde van 5.500 euro. Ingeval de arbeidsregeling van de werknemer deeltijds is, wordt deze minimum- en maximumvork herleid aan de hand van de tewerkstellingsbreuk. De outplacementbegeleiding wordt gewaardeerd op vier weken loon;
2o een opzeggingsvergoeding die overeenstemt hetzij met de duur van een opzeggingstermijn van minstens dertig weken, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn, waarop vier weken worden aangerekend voor de waarde van de outplacementbegeleiding.»
Art. 11/10, tweede lid, van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers schrijft voor dat het outplacementaanbod van de werkgever gebeurt door middel van een ter post aangetekend schrijven.
Bij gebreke aan bewijs van (aangetekende toezending) inhoudende aanbod tot outplacementbegeleiding kan niet aangenomen worden dat en outplacementaanbod werd gedaan binnen de daartoe voorgeschreven termijn van vijftien dagen nadat de arbeidsovereenkomst.
Dit maakt evenwel een vordering van de werknemer tot het herwinnen van de volledige opzegvergoeding daarom nog niet ipso facto gegrond. De werknemer herwint immers pas het recht op de volledige opzeggingsvergoeding als de werkgever hem geen enkele outplacementbegeleiding aanbiedt na de procedure bepaald bij art. 11/7 te hebben gevolgd (art. 11/11 van de wet van 5 september 2001).
Art. 11/7 van de wet van 5 september 2001 schrijft voor dat de werknemer de werkgever schriftelijk in gebreke stelt indien de werkgever binnen de voorgeschreven termijn van vijftien dagen na het ontslag geen outplacementbegeleiding aanbiedt. De werknemer beschikt hierover een termijn van 39 weken na het verstrijken van die termijn van vijftien dagen. Na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld heeft de werkgever nog vier weken de tijd om alsnog een geldig, schriftelijk outplacementaanbod aan de werknemer te doen.