P&V V. CV t/ NV van publiek recht NMBS
Bij verzoekschrift tot hoger beroep tekent P&V V. & CV hoger beroep aan tegen een vonnis van de Politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk van 6 februari 2019, met P&V V. & CV als oorspronkelijke verweerster en NMBS als oorspronkelijke eiseres.
...
1. De feiten en retro-acten
1.1. Huidige vordering heeft betrekking op een ongeval dat zich op 20 december 2014 omstreeks 5 u 45 voordeed aan de spooroverweg nr. 15, lijn 69 aan de Gullegemstraat te Wevelgem, en dit tussen een rijdende trein en voetganger F.B.
Er zijn twee getuigen: B.W. (vriend van F.B.) en K.V.P. (de treinbestuurder).
Er werd een strafdossier opgemaakt dat later geseponeerd werd.
De verbalisanten van DAC-SPC-Sectie Noord doen de volgende vaststellingen:
«(...) Als wij om 6 u 30 ter plaatse toekomen, worden vrij te woord gestaan door INP V.L. en HINP V.K. van de politiezone Grensleie. Ze geven kort een relaas van de feiten.
«We zien dat de passagiers aan boord van de trein ondertussen geëvacueerd worden.
«Het ongeval vindt plaats ter hoogte van overweg 15, van de lijn 69, afstandspunt 6251. De trein met nummer 727 staat stil op spoor A ter hoogte van afstandspunt 6150 en rijdt tussen Poperinge en Kortrijk. Op een tiental meter van de sporen ligt de kledij van het slachtoffer samen met zijn schoenen en bloed. Dit betreft de plaats waar B. ligt op het moment dat de hulpdiensten ter plaatse komen. Het voertuig waarmee B.F. en W.B. ter plaatse reden staat net voor de overweg op de Gullegemstraat. Het betreft een Opel Astra (...). Het voertuig staat ingeschreven op naam van B.F.
«De verantwoordelijke van Infrabel laat ons weten dat het treinverkeer op spoor B vrij kort na de aanrijding werd vrijgegeven door hemzelf, aangezien het lichaam geruime afstand van de sporen ligt en er niets te zien is op de sporen. De treinen rijden er wel op zicht.
De treinbestuurder, die later geïdentificeerd wordt aan de hand van zijn identiteitskaart als zijnde V.P.K., is niet gewond. Hij wordt bijgestaan door een API-medewerker van de NMBS.
«W.B. is een vriend van het slachtoffer B.F. en is getuige van de feiten. Hij is echter onder invloed van alcoholische dranken, waardoor hij niet onmiddellijk verhoord kan worden.
«Er melden zich geen gewonden
«Politiezone Grensleie neemt de kledij en de schoenen van het slachtoffer weg op de plaats van de feiten. De brandweer komt ter plaatse om het bloed op te ruimen.»
De getuige B.W. verklaart op 20 december 2014:
«Deze nacht heb ik doorgebracht in jeugdhuis D.B. te M. en daarna in het (...) eveneens te M. Ik was in het gezelschap van B.F. Het is zo dat B. zich ge-out heeft als biseksueel. Hij maakt avances naar mij, maar ik wil gewoon vriend zijn. Ik ben namelijk hetero. F. is ook aan de kant gezet uit zijn functie in jeugdhuis D.B. Hij was er voorzitter, ik ben penningmeester.
«Vannacht rond 5u30 gingen we samen nog naar Wevelgem om te kijken of er nog een café open was. F. reed met zijn auto. In de Gullegemstraat in Wevelgem moesten wet stoppen voor de overweg die gesloten was. Plots mompelde F. nog iets, stapt uit zijn auto en loopt naar de trein die vanuit het station komt aangereden. F. liep naar de trein en botste met zijn hoofd tegen de voorkant/zijkant van de trein. Zijn lichaam werd weggeslingerd. F. had deze daad niet aangekondigd, al wist ik wel dat hij het moeilijk had. Hij had in het verleden een wanhoopsdaad nog vernoemd als zijn mogelijke doodsoorzaak.
«Na de feiten belde ik onmiddellijk de dienst 100 en legde ik een jas onder zijn hoofd. Ik denk niet dat er nog getuigen van het ongeval zijn. Volgens mij was het een impulsdaad met als achterliggende reden de onbeantwoorde liefde.
«F. had gedurende de avond zeker vijftien glazen pilsbier gedronken. Ook ikzelf had eenzelfde aantal glazen bier gedronken.
«Ik had deze namiddag reeds een gesprek met J.H., sociaal assistente van de PZ Grensleie.»
De treinbestuurder, K.V.P., verklaart op 20 december 2014 onder meer het volgende: «Ik ben tewerkgesteld bij de NMBS als treinbestuurder. Deze morgen bestuurde ik de trein met nummer 727 tussen Poperinge en Kortrijk. Na de halte in Wevelgem was ik net vertrokken met mijn trein. Ik reed ongeveer 40 km/u. Ongeveer 300 meter na mijn vertrek, ter hoogte van overweg 15, op de lijn 69, hoorde ik plots een harde knal links vooraan mijn trein. Ik dacht dat ik een ijzeren staaf of een ander voorwerp aangereden had. Ik heb onmiddellijk een noodremming uitgevoerd. Ik opende hierop mijn deur van de pakwagen en ging kijken op de overweg wat ik eventueel aangereden kon hebben. Onderweg naar de overweg hoorde en zag ik een man roepen in zijn gsm. Hij riep iets in de aard van mijn maat is tegen de trein gelopen of zoiets. Ik liep onmiddellijk terug naar mijn thuispost en gaf alarm. Zo licht ik Traffic Control in die dan alle hulpdiensten contacteren. Hierna ben ik naar het slachtoffer gaan kijken en wachtte ik op de MUG, samen met een treinreiziger die zich aanbood als hulpverlener. Het slachtoffer was nog bij bewustzijn en kermde van de pijn. Hierna kwam de MUG en de ambulance ter plaatse en namen ze het slachtoffer mee naar het ziekenhuis. Ik wens u nog te vertellen dat de getuige, de telefonerende man, zeker stomdronken was. Ik hoorde het duidelijk aan zijn manier van praten. Iets verder in de straat zag ik een fles whiskey staan. Ik weet natuurlijk niet of die fles van die mannen is. (...).»
1.2. Op 4 mei 2018 heeft de NMBS de verzekeraar van F.B., zijnde P&V V. & CV, gedagvaard op basis van art. 150 W.Verz. In haar dagvaarding stelde de NMBS dat de aansprakelijkheid van de verzekerde van P&V V. & CV aan te nemen is op grond van art. 5 van het KB van 20 december 2007 houdende algemeen reglement van de politie op de spoorwegen en op de bepalingen van het Wegverkeersreglement, wat de aansprakelijkheid op grond van art. 1382 BW met zich meebrengt.
NMBS vorderde in haar dagvaardingsexploot: gedaagde te zien en te horen veroordelen tot betaling van het bedrag van 6.549,24 euro, vermeerderd met de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 20 december 2014, de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding.
2. Betreden vonnis
...
2.2. Kort samengevat was de eerste rechter van oordeel dat:
- uit alle vermelde gegevens blijkt dat F.B. een wanhoopsdaad pleegde door met zijn hoofd tegen een voorbijrijdende trein te lopen;
- de overtreding die F.B. beging op art. 5 van het KB van 20 december 2007 houdende algemeen reglement van de politie op de spoorwegen en op de bepalingen van het Wegverkeersreglement beging, alsook op art. 1382 BW, voldoende bewezen is;
- het bewijs van dronkenschap van F.B. niet bewezen wordt;
- er in casu geen sprake is van «opzet» in de zin van art. 62, eerste lid Verzekeringswet en P&V V. & CV ertoe gehouden is de schade van de NMBS te vergoeden.
3. Grieven
3.1. P&V V. & CV acht zich gegriefd door het vonnis van de eerste rechter en wel om volgende redenen:
- haar enige grief is dat de eerste rechter art. 62, eerste lid en art. 240 Verzekeringswet heeft miskend.
- volledigheidshalve en subsidiair stelt zij dat indien per impossibile geoordeeld zou worden dat het ongeval veroorzaakt werd door intoxicatie, er per definitie sprake is van dronkenschap, wat een uitsluitingsgrond is op basis van art. 9.11 van de poliswaarden. In de mate dat per impossibile geloof zou worden gehecht aan het feitenrelaas van F.B. als zou hij B.W. hebben willen redden, is er geen fout en dus geen gehoudenheid tot dekking (noodtoestand).
...
3.2. De NMBS vorderde in haar «syntheseconclusie in hoger beroep»:
- het hoger beroep van eisende partij in hoger beroep toelaatbaar maar ongegrond te verklaren;
- bijgevolg het vonnis van de Politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, te bevestigen;
...
4. Beoordeling
A. Het ongeval
4.1. Op basis van de gegevens van het strafdossier en van de verklaringen van de getuigen, blijkt dat F.B. op 20 december 2014 te Wevelgem een wanhoopsdaad heeft gepleegd door tegen een rijdende trein te lopen. Specifiek baseert de rechtbank zich op het volgende:
- het kort relaas van B.W. aan de verbalisanten, waarna zij noteren: «(...) Hierna is B. uitgestapt uit het voertuig en tegen de voorbijrijdende trein gelopen met de bedoeling zelfmoord te plegen. W. meldt ons dat B. al eerder insinueerde dat hij wel een ongeval zou willen hebben terwijl W. toekijkt. Dit alles kader in een complexe situatie waarbij B. een drietal weken geleden aan W. vertelde dat hij homoseksueel is en dat hij graag zou hebben dat W. eveneens homoseksueel wordt. (...)»;
- het kort relaas van de moeder van B.W. die verklaart dat F.B. eerder al eens een boodschap heeft achtergelaten op het adres van B.W. met een eindvermelding in de aard van «het zal allemaal jouw schuld zijn, vaarwel»;
- de verklaring van de treinbestuurder die o.m. stelt: «(...) Onderweg naar de overweg hoorde en zag ik een man roepen in zijn gsm. Hij riep iets in de aard van mijn maat is tegen de trein gelopen of zoiets (...)»;
- de inlichtingen/vaststellingen van de ouders van F.B. die bevestigen dat hij financiële problemen heeft, al jaren worstelt met zijn geaardheid, uit zijn functie van voorzitter van jeugdhuis B. is gezet (ondanks zijn jarenlange inzet en bouwwerken), lijdt onder de afgewezen liefde die hij voelt voor B.W., veel alcohol drinkt en zich niet goed in zijn vel voelt gezien zijn adoptie.
- de verklaring van B.W. die o.m. stelt: «In de (...)straat te Wevelgem moesten we stoppen voor de overweg die gesloten was. Plots mompelde F. nog iets, stapt uit de auto en loopt naar de trein die vanuit het station komt aangereden. F. liep naar de trein en botste met zijn hoofd tegen de voorkant/zijkant van de trein. Zijn lichaam werd weggeslingerd. F. had deze daad niet aangekondigd, al wist ik wel dat hij het moeilijk had. Hij had in het verleden een wanhoopsdaad nog vernoemd als zijn mogelijke doodsoorzaak. (...) Volgens mij was het een impulsdaad met als achterliggende reden de onbeantwoorde liefde. F. had gedurende de avond zeker vijftien glazen pilsbier gedronken. Ook ikzelf had eenzelfde aantal glazen bier gedronken (...).»
- de kwalificatie van de verbalisanten van het dossier als «poging tot zelfmoord».
4.2. De stiefmoeder van F.B. deelde aan de verbalisanten mee dat haar stiefzoon zijn vriend B.W. wilde redden van een zelfmoordpoging. Volgens haar zou B.W. eerst uit de auto zijn gestapt en zou F. hem van de sporen getrokken hebben en hierbij zelf tegen de trein zijn gebotst. Ook F.B. heeft dit geschreven in een zelfgeschreven tekst toen hij nog in het ziekenhuis lag. Hij schreef o.m.: «mijn vriend liep op het spoor. Ik heb hem weggetrokken en dan zelf klap gehad van trein», alsook dat B.W. zelfmoord wou plegen.
De verbalisanten hebben echter twijfels over dit verhaal. Dit verhaal is ook niet in overeenstemming, en zelfs in strijd met de diverse andere (objectieve) elementen uit het strafdossier en de verschillende verklaringen waaruit blijkt dat het F.B. is die tegen de voorbijrijdende trein is gelopen. Ook P&V V. & CV gaat ervan uit dat F.B. een wanhoopsdaad pleegde.
4.3. Het feit dat de verbalisanten kledij en bloed van F.B. hebben gevonden op een tiental meter van de sporen, waar F.B. lag op het ogenblik dat de hulpdiensten ter plaatse kwamen; de verklaring van B.W. met melding dat F. naar de trein liep en met zijn hoofd tegen de voorkant/zijkant van de trein botste en werd weggeslingerd; en de verklaring van de treinbestuurder die plots een harde knal vooraan de trein hoorde en daarna een man hoorde en zag roepen, iets in de aard van «mijn maat is tegen de trein gelopen of zoiets», bewijzen dat F.B. zich op de sporen bevond op het ogenblik van de aanrijding.
F.B. heeft dan ook art. 5 van het KB van 20 december 2007 houdende algemeen reglement van de politie op de spoorwegen en de bepalingen van het Wegverkeersreglement alsook art. 1382 BW geschonden. F.B. heeft dan ook een fout begaan die in oorzakelijk verband staat met het ongeval en de daaruit voortvloeiende schadelijke gevolgen (art. 1382 BW).
4.4. Voorts bewijs P&V V. & CV niet dat F.B. zich in staat van dronkenschap bevond. Uit de verklaring van B.W. blijkt dat F.B. en hijzelf de hele nacht op stap zijn geweest en dat F.B. wel veel gedronken heeft gedurende de avond (pilsbier), maar de inhoud van het strafdossier is niet van dien aard om te besluiten dat F.B. zich in staat van dronkenschap bevond op het ogenblik van het ongeval. De eerste rechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat de voorhanden zijnde strafinformatie niet volstaat om de staat van dronkenschap in de persoon van F.B. bewezen te achten.
B. Enige grief: miskenning van art. 62, eerste lid en art. 240 Verzekeringswet
4.5. Volgens P&V V. & CV is zij niet gehouden tot verzekeringsdekking, aangezien art. 9.11 van de polisvoorwaarden bepaalt dat opzettelijk veroorzaakte schadegevallen uitgesloten zijn van dekking (art. 62, eerste lid en art. 240 Verzekeringswet).
4.6. De rechtbank dient het begrip «opzet» enkel te beoordelen in het kader van de Verzekeringswet, aangezien art. 29bis WAM niet werd gebruikt om schade te vorderen of terug te vorderen.
4.7. Op 23 februari 2017 besliste het Hof van Cassatie omtrent «de opzettelijke fout»: «De opzettelijke fout veronderstelt de wil om een schade te veroorzaken die voortvloeit uit de totstandkoming van een door de verzekeringsovereenkomst gedekt risico; het is niet vereist dat de verzekerde de bedoeling heeft gehad de schade te veroorzaken zoals ze zich heeft voorgedaan» (zie en vgl. Cass. 23 februari 2017, JLMB 2017, 1995, noot N. Schmits, RW 2017-18, 665, noot B. Weyts en D. Wuyts, TBH 2018, 180, noot, TBO 2018, 293, T.Verz. 2018, 240, noot J. Rogge).
4.8. Om verzekeringsdekking te kunnen weigeren, dient P&V V. & CV te bewijzen dat F.B. de wil had om een schade te veroorzaken die voortvloeit uit de totstandkoming van een door de verzekeringsovereenkomst gedekt risico. P&V V. & CV dient dus te bewijzen dat F.B. de intentie had schade te veroorzaken die betrekking heeft op een door de verzekeringspolis gedekt schadegeval; pas dan kan zij verzekeringsdekking weigeren op grond van «opzet». De bewijslast ligt bij P&V V. & CV (art. 1315, tweede lid BW en art. 870 Ger.W.).
De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat F.B. met de uitvoering van zijn daad duidelijk de bedoeling had zich van het leven te beroven, of minstens zichzelf zwaar fysiek leed toe te brengen, door voor en/of tegen een trein te lopen en er een aanrijding mee te veroorzaken en dat hij niet de bedoeling had om specifieke (materiële) schade aan de trein van de NMBS toe te brengen of treinvertragingen te veroorzaken. Dit blijkt des te meer aangezien hij als voetganger met zijn hoofd tegen een rijdende trein is gelopen.
Uit het strafdossier blijkt dat F.B. met diverse problemen worstelde die elk op zich, en ook tezamen, aanleiding kunnen geven tot een wanhoopsdaad. Door zijn wanhoopsdaad wilde F.B. zichzelf van het leven beroven, minstens zichzelf zwaar fysiek leed toebrengen, alsook blijkbaar (psychologische) schade berokkenen aan B.W., aangezien hij, volgens B.W., zou hebben verklaard dat hij wel een ongeval zou willen hebben terwijl B.W. toekijkt.
Uit geen enkel element van het dossier blijkt dat hij enige schade wilde toebrengen aan de NMBS. In casu is er dan ook geen opzet in de zin van art. 62, eerste lid Verzekeringswet.
P&V V. & CV kan de verzekeringsdekking niet weigeren; zij bewijst niet dat F.B. enige schade wilde toebrengen aan de NMBS of dat hij schade wenste te veroorzaken die betrekking heeft op een door de verzekeringspolis gedekt schadegeval.
De eerste rechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat de vordering van de NMBS (zijnde de oorspronkelijke eiseres en thans geïntimeerde) gegrond is, waarbij nog dient opgemerkt te worden dat P&V V. & CV het door NMBS gevorderde bedrag cijfermatig niet betwist.
De grief is ongegrond en het bestreden vonnis wordt bevestigd.
...