Een verbintenis is aangegaan onder een opschortende voorwaarde wanneer haar uitvoering afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis of van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is.
Krachtens artikel 1174 Burgerlijk Wetboek is iedere verbintenis nietig wanneer zij is aangegaan onder een potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt. Een verbintenis die is aangegaan onder een louter potestatieve voorwaarde van de zijde van de schuldeiser is geldig.
Anders dan bij een alternatieve en een facultatieve verbintenis is het bij een verbintenis onder opschortende voorwaarde onzeker of de schuldenaar uiteindelijk zal moeten presteren. De opeisbaarheid van de verbintenis onder opschortende voorwaarde hangt immers af van de verwezenlijking van de voorwaarde.
Echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen kunnen naderhand hun huwelijkscontract hebben wijzigen door toevoeging van een "finaal verrekenbeding", waarin onder meer bedongen kan bedongen worden:
"Bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, komt aan de langstlevende echtgenoot de optie toe, geheel facultatief en vrijblijvend, om tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot op verbintenisrechtelijke wijze af te rekenen, bij wijze van huwelijksovereenkomst, alsof de echtgenoten waren gehuwd onder het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen volgens Belgisch recht".
Aldus dient geoordeeld dat:
- de verrekenschuld haar oorzaak en oorsprong vindt in de wijziging van het huwelijkscontract en dus vóór het overlijden van de eerste overleden echtgenoot is ontstaan;
- de nalatenschap enkel kan worden vastgesteld en de successierechten enkel kunnen berekend en geheven worden nadat de huwelijksovereenkomst is uitgevoerd en indien deze optioneel is, nadat de optie is gelicht;
- de verrekening, volgend uit de wijziging van het huwelijkscontract, de samenstelling van de nalatenschap voorafgaat;
- de schuld ontstaat vóór het overlijden maar slechts definitief, bepaald en opeisbaar wordt als de optie wordt gelicht en dus na het overlijden;
- de uitoefening van het optierecht niet de schuld doet ontstaan, maar wel de omvang ervan bepaalt.
Aldus mag geoordeeld worden dat de echtgenoten bij de opname van het finaal verrekenbeding een verbintenis aangaan onder opschortende voorwaarde van hun vooroverlijden en van het lichten van de optie door de langstlevende van hen, zodat de schuld reeds vóór het overlijden bestaat.