De oorzaak van een schenking onder de levenden ligt niet uitsluitend in het begiftigingsoogmerk van de schenker, maar in de doorslaggevende beweegreden die hem ertoe gebracht heeft de gift of de schenking te doen.
Het loutere feit dat latere voorvallen niet sporen met de hoofdzakelijke beweegreden die de schenker had aangezet de schenking te doen, tast op zich de geldigheid van de schenking niet aan, onverminderd de mogelijkheid een geldige schenking te herroepen wegens het niet-vervullen van een voorwaarde of wegens ondankbaarheid (Cass. 12 december 2008, Arr.Cass. 2008, 3014).
Een ongeoorloofde oorzaak is er evenmin; “de hoop naar meer liefde” is niet ongeoorloofd.
Anders dan de eiser beweert, is de gift niet gebeurd onder enige ontbindende voorwaarde. Hij drukte in zijn wenskaartje enkel de hoop uit naar meer liefde.
Over het verdwijnen van de determinerende beweegreden
Het bestaan van een oorzaak in de zin van art. 1108 oud BW (art. 5.27 (nieuw) BW) en 1131 (art. 5.54 en 5.62 (nieuw) BW) moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling. Dit geldt ook voor schenkingen onder de levenden.
Schenkingen kunnen daarenboven slechts worden herroepen dan in de omstandigheden bedoeld in art. 953 oud BW (4.173 (nieuw) BW) .
De oorzaak van een schenking onder de levenden ligt niet uitsluitend in het begiftigingsoogmerk van de schenker, maar in de doorslaggevende beweegreden die hem ertoe gebracht heeft de gift of de schenking te doen.
De mannetjesmerel schenkt een worm aan de vrouwtjesmerel, niet met het oogmerk haar te begiftigen maar in de hoop en dus met doorslaggevende beweegreden dat ze hierna met hem wil paren. Maar paart ze niet dat heeft ze de worm, mag deze opeten, en met haar staartje een andere mannetje bekoren die haar misschien weer een worm heeft.