Krachtens art. 15, § 1 van de Antiracismewet mag de werkgever, wanneer een klacht wordt ingediend door of ten voordele van een persoon wegens een schending van deze wet op het vlak van de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, geen nadelige maatregelen treffen ten aanzien van deze persoon, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht.
Art. 15, § 3 van deze wet bepaalt dat voor de toepassing van art. 15 onder “klacht” moet worden begrepen, onder meer: (derde gedachtestreep) “een met redenen omklede klacht ingediend ten voordele van de betrokkene door een belangenvereniging of door het Centrum bij de onderneming of de dienst die hem tewerkstelt”.
Paragraaf 4 van art. 15 van dezelfde wet regelt de bewijslast in de volgende bewoordingen: “Wanneer de werkgever binnen twaalf maanden na het indienen van de klacht nadelige maatregelen treft ten aanzien van de persoon, valt de bewijslast dat de nadelige maatregelen werden getroffen om redenen die vreemd zijn aan de klacht, ten laste van diegene tegen wie de klacht is ingediend”.
Volgens § 9 van hetzelfde artikel is de in dit art. 15 bedoelde bescherming “eveneens van toepassing op de personen die optreden als getuige doordat zij, in het raam van het onderzoek van de in § 3 bedoelde klacht, in een ondertekend en gedateerd document de feiten die zij zelf hebben gezien of gehoord en die betrekking hebben op de toestand die het voorwerp is van de klacht ter kennis brengen van de persoon bij wie de klacht wordt ingediend of doordat zij optreden als getuige in rechte”.
Art. 4, 1° van deze wet van 30 juli 1981 omschrijft “arbeidsbetrekkingen” als: “de betrekkingen die onder meer de werkgelegenheid, de voorwaarden voor toegang tot arbeid, de arbeidsvoorwaarden, en de ontslagregelingen omvatten (...)”.
Aangezien krachtens art. 14, 1° Antiracismewet “arbeidsbetrekkingen” ook de voorwaarden voor toegang tot arbeid omvatten, zijn klachten ingediend ten voordele van personen die geen arbeidsrelatie hebben met de onderneming of klachten wegens het niet in dienst nemen van bepaalde personen, “klachten” in de zin van art. 15, § 3 van de Antiracismewet. De klachten kunnen bijgevolg wel degelijk betrekking hebben op sollicitanten.
Een klacht zoals bedoeld in art. 15, § 3, derde gedachtestreepje van de Antiracismewet kan worden ingediend door een belangenvereniging, niet alleen ten voordele van welbepaalde geïdentificeerde personen, maar ook ten voordele van niet-geïdentificeerde personen.
Daartoe is niet vereist dat de belangenvereniging een of ander mandaat heeft of instemming van het slachtoffer moet verkrijgen. Door aan te nemen dat de in de Antiracismewet bedoelde klachten slechts betrekking kunnen hebben op welbepaalde geïdentificeerde slachtoffers zouden de doelstellingen van de wetgever helemaal op de helling worden gezet en zou bovendien aan de wet een voorwaarde worden toegevoegd die zij niet bevat.